Uncategorized

Open brief aan Kristien Hemmerechts, Marc Reynebeau, Koen Aerts en consorten geplaagd door heimwee naar de repressie

Gastauteur

De onmiddellijke aanleiding voor dit stuk is een reactie van Koen Aerts op de bewering van Willy Kuipers dat tijdens de naoorlogse repressie duizenden mensen veel te zwaar en zonder tastbaar bewijs veroordeeld werden. De Standaard van 23 februari citeert Aerts hieromtrent: “De bestraffing van de collaboratie was integendeel opvallend genadig… wat Kuypers vertelt, is niet meer of minder dan een vervalsing van ons historisch bewustzijn.”

De repressie opvallend genadig noemen, terwijl die onder meer gezorgd heeft voor de terechtstelling van Borms, een achtenzestigjarige man die dermate kreupel was dat men hem aan de paal heeft moeten binden om hem te kunnen fusilleren. Geef toe, “il faut le faire”. In hetzelfde artikel spreekt Aerts zichzelf overigens tegen. Hij geeft immers terloops toe dat de rechters in het begin van de repressie wel zeer streng optraden om te vermijden dat “het volk het recht in eigen handen zou nemen”. Sterker nog, het laat vermoeden dat deze door de VRT gevierde historicus van de UGent er geen graten in ziet dat de strafmaat in die tijd niet door de wet maar door de straat werd bepaald…

Het is vooral mijn bedoeling te reageren op de zwart-witvisie die jullie ons sinds een aantal jaren zonder enige zin voor nuancering proberen op te dringen met betrekking tot wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog en in de onmiddellijke nasleep ervan in dit land heeft voorgedaan. Een zwart-witvisie die jullie in staat stelt een soort retro-inquisitie te voeren betreffende gebeurtenissen die al bijna driekwart eeuw achter ons liggen en die jullie niet eens hebben meegemaakt. Wat in feite neerkomt op een nieuwe, zij het een louter morele, repressie. Maar deze keer dan aan de hand van processen die uitsluitend gevoerd worden in door u gemonopoliseerde media. Waar dus van verdediging noch verhaal sprake kan zijn, en ook niet van verjaring. Waarbij tevens twee gouden juridische regels worden opzijgezet, enerzijds het “non bis in idem” – het gaat immers vaak over zaken die al lang geleden door een rechtbank werden behandeld – en anderzijds deze die bepaalt dat het overlijden van de beschuldigde de uitdoving van elke tegen hem gevoerde strafrechtelijke procedure met zich mee brengt (de mensen waarover het gaat, zijn meestal allang overleden). Met andere woorden, uw vervolgingsbeleid houdt in geen enkel opzicht rekening met de meest essentiële regels die een democratische rechtspraak in acht zou moeten nemen. Dat een en ander niet zonder gevolg blijft, kwam duidelijk tot uiting toen een aantal parlementairen van de traditionele partijen het nog niet zo lang geleden nodig vond in de commissie Buitenlandse Zaken van de Kamer de pensioenen in vraag te stellen die nog ongeveer 17 hoogbejaarde voormalige oostfrontvrijwilligers van de Bondsrepubliek ontvangen. Pensioenen die dan nog, naar verluidt, uitsluitend bedoeld zijn voor mannen die aan het front op zijn minst 25 procent permanente invaliditeit hebben opgelopen.

Eerste Wereldoorlog

Niemand zal betwisten dat de Tweede Wereldoorlog een rechtstreeks gevolg was (van de afloop) van de Eerste Wereldoorlog en van wat zich in de nasleep daarvan heeft voorgedaan. Dit betekent onder meer dat de houding van heel wat mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel bepaald werd door wat ze tussen 1914 en 1918 hadden meegemaakt. Maar als u al aandacht besteedt aan dat eerste wereldconflict (wat niet vaak gebeurt) dan doet u dat op een vrij selectieve en soms ronduit negationistische wijze. Zo sluiten jullie zich al jaren kritiekloos aan bij de stelling van professor, commandeur in de kroonorde en barones Sophie De Schaepdrijver, die verkondigt dat het verhaal van de achteruitstelling van de Vlaamse soldaten aan het IJzerfront een mythe van de Vlaamse Beweging is. Er zou hoogstens van sociale discriminatie sprake zijn geweest en dat zowel jegens Vlaamse als Waalse soldaten.

Men moet nochtans geen geschiedenisspecialist van de Eerste Wereldoorlog zijn, om te weten dat die bewering kant noch wal raakt. Want hoe valt dan te verklaren dat alleen de Vlaamse piotten het nodig vonden zich in de Frontbeweging te organiseren om de wantoestanden in het leger aan te klagen (denk aan de open brief aan koning Albert die op 11 juli 1917 in de loopgraven werd rondgedeeld), terwijl de Walen, die nochtans niet als doetjes bekendstaan, braaf in de pas bleven lopen? Hoe legt u uit dat jonge officieren omwille van hun Vlaamsgezindheid werden gedegradeerd (Joris Van Severen, Jules Charpentier en anderen), dat soldaten die van hetzelfde werden verdacht, zwaar gestraft werden en zelfs naar werkkampen gestuurd werden of in de Parijse gevangenis van Fresne terechtkwamen? Hoe komt het dan dat de Vlaamse Beweging, die voor 1914 vooral een zaak van intellectuelen was, zich in de modder van de loopgrachten tot een brede en radicale volksbeweging ontpopte waaruit na de oorlog een politieke partij zou ontstaan die voornamelijk door oud-strijders werd uitgebouwd? Ik verwijs naar het boek “De Frontbeweging” van voormalig journalist Daniel Vanacker, en naar zijn artikels over dat onderwerp in Wetenschappelijke Tijdingen. Ik verwijs naar de biografie van Albert I van professor Velaerts, waarin gewag gemaakt wordt van talrijke verslagen van onder meer parlementaire debatten, ministerraden, enzoorts, waarin de discriminatie van de Vlamingen aan de IJzer wordt besproken. Wie hiervoor blind wil blijven, weigert te begrijpen waarom Vlaamse soldaten die zich vier jaar lang voorbeeldig patriottisch hadden gedragen vurig anti-Belgisch van het front terugkeerden.

Het interbellum

Om uw eenzijdige voorstellingen van het dossier collaboratie en repressie te nuanceren en waar nodig te weerleggen, lijkt het mij nuttig te herinneren aan wat zich tijdens het interbellum allemaal heeft voorgedaan en waaraan jullie weinig of geen aandacht besteden, tenzij om het met een tremolo in de stem te hebben over de “jaren 30, de zwartste bladzijdes uit onze geschiedenis”.

Onnodig te herhalen dat de Eerste Wereldoorlog op militair vlak waarschijnlijk het ergste conflict geweest is dat ooit werd uitgevochten. De soldaten die het geluk hadden die hel te hebben overleefd, keerden in 1918 naar huis met in hun hart de hoop dat de vele gesneuvelden niet voor niets gevallen waren en dat de wereld er voortaan beter zou uitzien. Maar of ze nu bij het winnende of het verliezende kamp hoorden, ze kwamen allemaal van een kale reis terug. Hun respectievelijke landen kenden de ene zware crisis na de andere. Dit was uiteraard het geval voor Duitsland dat eerst in een quasi-burgeroorlog terechtkwam. En het land kreeg het ten gevolge van het Verdrag van Versailles economisch zwaar te verduren. Maar ook de zegevierende westerse landen deelden in de klappen. De zware beurscrash van 1929 die Wall Street trof, was over gans de wereld voelbaar. De situatie in Frankrijk was allesbehalve rooskleurig. Het Staviskyschandaal van 1934 veroorzaakte bijna het einde van de republiek. In 1936 kwam daar een volksfrontregering aan het bewind onder leiding van Léon Blum, maar dat belette niet dat in datzelfde jaar een algemene staking gans het land gedurende weken platlegde. Ook België bleef niet gespaard. Het faillissement van de socialistische Bank van de Arbeid zorgde ervoor dat de spaarcenten van tienduizenden arbeiders in rook opgingen. En massa’s boeren die hun geld aan de katholieke Boerenbond toevertrouwd hadden, deelden hun lot toen ook die over de kop ging. Nogal wiedes dat dit voor een ernstige crisis van het regime zorgde. De immense verkiezingsoverwinning van Rex in 1936 was er het gevolg van.

En dan hadden we het nog niet over de Spaanse Burgeroorlog tijdens de welke beide kampen elkaar in gruwelijkheden evenaarden (meestal wordt de aandacht op het misdadige gedrag van de aanhangers van Franco gevestigd, maar wordt dat van links, dat op zijn minst even erg was, zedig verzwegen). Gans Europa voelde zich passioneel bij dat conflict betrokken en koos partij. Dat was echter niet het geval voor de westerse regeringen, die zich allemaal min of meer angstvallig op de vlakte hielden, uitgezonderd die van Duitsland en van Italië, die omwille van hun engagement ongetwijfeld bij de Francogezinden een zekere sympathie uitlokten. Het spreekt voor zich dat dit alles het vertrouwen van de mensen in de traditionele regimes van hun land sterk deed wankelen. De verwarring bereikte een hoogtepunt, toen de communistische Sovjet-Unie in 1939, samen met het nationaalsocialistische Duitsland dat tot dan toe Stalins grootste vijand was geweest, Polen binnenviel en wat later met de toestemming van Duitsland de Baltische republieken ging bezetten. Twee aartsvijanden sloten een bondgenootschap om zich samen aan onafhankelijke naties te vergrijpen en lokten zo de Tweede Wereldoorlog uit…

1940

De klap op de vuurpijl kwam onmiddellijk na 10 mei 1940. De Duitsers hadden al eerder bijzonder gemakkelijk Polen, Denemarken en Noorwegen kunnen bezetten. Hun ‘blitzkrieg’ tegen het Westen verliep zo snel en triomfantelijk dat iedereen ervan overtuigd was dat de vermolmde oude structuren het totaal begeven hadden.

Geef toe, u hebt dit alles nooit in overweging genomen voor het proces dat u m.b.t. deze troebele periode aan het voeren bent. Daar u, zoals reeds gezegd, hierin geen recht op verdediging hebt voorzien, vind ik het dan ook nodig, als getuige “à decharge” op te treden. Ik heb die tijd weliswaar, net zoals u, niet meegemaakt, maar in tegenstelling tot jullie ben ik onmiddellijk na de oorlog geboren, in 1946. D.w.z. dat ik opgegroeid ben tussen mensen voor wie de Tweede Wereldoorlog, en wat in de nasleep daarvan is gebeurd, het grote avontuur van hun leven is geweest. Ze hadden het onder elkaar voortdurend over die tijd, die, vanuit hun perspectief gezien, nog bijna actueel was.

Mijn ouders en familie waren, om het met de terminologie van toen te zeggen, allemaal eerder ‘wit’. Sommigen, waaronder mijn vader, hadden tijdens de bezetting zelfs behoorlijk wat last met de Duitsers gehad. Ik kwam echter al zeer jong in de Vlaamse Beweging terecht, waar ik ook heel wat ‘zwarten’ leerde kennen. Mijn getuigenis steunt dus voornamelijk op wat ik gehoord heb van mannen en vrouwen uit de twee kampen, die het allemaal zelf beleefd hebben, en ook uiteraard op die van heel veel mensen die zich gedurende de vijf jaar die de Tweede Wereldoorlog geduurd heeft, zo gedeisd mogelijk hebben gehouden. Hun appreciatie van wat zich toen afgespeeld heeft, is natuurlijk voor een groot deel afhankelijk van het kamp waarin ze zich toen bevonden. Dat belet echter niet dat ze het er allemaal min of meer over eens waren dat er niet zozeer sprake was geweest van “wit en zwart” maar voornamelijk van heel veel tinten grijs, en dat ze allemaal de nadruk legden op de enorme chaos die onmiddellijk na 10 mei 1940 was ontstaan en voor een vreselijke ontreddering had gezorgd.

De regering en het parlement waren op de vlucht. Dat was tevens het geval voor honderdduizenden medeburgers, waarvan de meesten in Frankrijk terechtgekomen waren, een land dat ook al zeer vlug overrompeld zou worden, zich in een toestand van totale wanorde bevond en na zes weken op zijn beurt de strijd moest opgeven.

Tot overmaat van ramp was het Britse expeditiekorps, dat ons te hulp had moeten komen, binnen de kortste keren en halsoverkop via Duinkerken naar Engeland gevlucht, en wist zo op het nippertje uit de Duitse omsingeling te ontsnappen. Met andere woorden, de stoere overwinnaars van 1918 waren in een mum van tijd totaal verslagen. Een zeer grote meerderheid van de burgers en van de politici twijfelde er dan ook niet aan dat Duitsland de oorlog definitief had gewonnen.

Voeg daaraan toe dat de meeste gezinnen in het ongewisse bleven omtrent het lot van familieleden waarmee ze geen contact konden krijgen. Het ging om de hierboven reeds aangehaalde vluchtelingen, maar ook om de soldaten van het Belgische leger dat zich had overgegeven. Was de echtgenoot, de broer, de verloofde die men miste, krijgsgevangene? Was hij gekwetst, of misschien gesneuveld?

De Belgische regering had tijdens de eerste oorlogsdagen de jongens die tussen 16 en 18 jaar oud waren, en dus te jong om gemobiliseerd te worden, opgeroepen om zich in een aantal West-Vlaamse steden (Roeselare, Ieper…) te verzamelen. Ze wou zo vermijden dat de meesten onder hen, net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog, bij een stabilisering van de frontlijn in het bezette land zouden achterBLIJVEN en dus niet voor legerdienst zouden kunnen opgeroepen worden wanneer ze de geschikte leeftijd hadden bereikt. Toen die knapen op de aangegeven verzamelpunten aankwamen, kregen zij die met de fiets gekomen waren meteen de opdracht naar het zuiden van Frankrijk door te rijden en zich daar te melden bij wat ‘Crab’s’ genoemd werd, Centres de Recrutement de l’Armée Belge. De jongens die er gehoor aan gegeven hadden, kwamen uiteindelijk in de buurt van de Pyreneeën terecht om er te ontdekken dat daar voor hen niets was voorzien. Ze zaten diep in Frankrijk zonder middelen van bestaan en zonder enige mogelijkheid om te communiceren met hun families die niet wisten wat er van hen was geworden.

Was het in die gegeven omstandigheden zo verwonderlijk dat heel wat mensen hun geloof in de westerse democratieën kwijtraakten? Dit verklaart waarschijnlijk waarom de socialistische partijvoorzitter Hendrik De Man het bijna onmiddellijk na de Belgische capitulatie nodig vond in een manifest de socialisten op te roepen zich niet tegen de bezetter te verzetten. De ineenstorting van de oude vermolmde wereld bood volgens hem namelijk nieuwe opportuniteiten en baande, zo drukte hij het uit, de weg naar “Europese vrede en sociale rechtvaardigheid”. Het was waarschijnlijk om dezelfde reden dat Jos Van Eynde een tijdje later een brief naar de Duitse bezettingsoverheid stuurde om toestemming te vragen de grootse krant van Vlaanderen te mogen uitgeven (toch merkwaardig dat in deze tijd van onthullingen over de Tweede Wereldoorlog daar zo weinig gewag van gemaakt wordt). Jos Van Eynde zou na de oorlog medevoorzitter van de Belgische Socialistische Partij worden.

De collaboratie was fundamenteel fout.

Dat is een stelling die u als een mantra steeds weer herhaalt. En inderdaad, het regime van het Derde Rijk was en is moreel totaal onverdedigbaar. Maar geef toe, dat is vandaag een heel stuk duidelijker dan tijdens het interbellum, omdat de misdadigheid van het nationaalsocialisme toen meestal goed gecamoufleerd werd door een handig gevoerde propaganda (denk aan het succes van de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn). Die quasi onzichtbaarheid is niettemin niet de belangrijkste verklaring voor de collaboratie van heel wat Vlaams-nationalisten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die was veel eerder te zoeken in het oude principe van “de vijanden van mijn vijand zijn mijn vrienden”. Onze voorouders waren daar al eeuwen geleden van doordrongen. De geuzen beschouwden zich als voorbeeldige christenen maar een van hun voornaamste leuzen luidde niettemin “liever Turks dan paaps”. De geschiedenis zit vol met voorbeelden van die aard. Lodewijk de XVIde had hoogstwaarschijnlijk een grondige hekel aan de ideologie achter de Amerikaanse Revolutie, tenslotte de voorloper van de Franse Revolutie die hem het leven kostte, maar hij zou haar niettemin  militaire steun verlenen omdat het een opstand betrof tegen Engeland, de erfvijand van Frankrijk.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten Tsjechische nationalisten aan de zijde van de geallieerden om hun land van de Habsburgse heerschappij te bevrijden. Hun leuze was “we zullen Oostenrijk-Hongarije trouw verraden”. Er bestonden “Tsjechische legioenen” in het Franse, het Italiaanse en het Russische leger. Tezelfdertijd verzochten Ierse nationalisten de Duitsers om wapens om een opstand tegen de Britse bezetting van hun land uit te voeren.

U zult tegenwerpen dat dit misschien in heel veel gevallen begrijpelijk is maar niet wanneer het gaat om een samenwerking met een crimineel bewind van de aard van dat wat in 1933 in Duitsland aan de macht was gekomen. Mag ik uw aandacht erop vestigen dat wie in een conflict verwikkeld raakt, zich meestal niet in de mogelijkheid bevindt om zijn bondgenoten te kiezen en zich tevreden moet stellen met deze die zich aandienen. Dat was tijdens de Tweede Wereldoorlog ook het geval en niet alleen in Vlaanderen.

Collaboratie in de derde wereld

Ik kan u ook enkele voorbeelden buiten Europese voorschotelen:
– De grootmoefti van Jeruzalem woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Berlijn en steunde volop de Duitse oorlogspropaganda, omdat Palestina op dat ogenblik een Brits mandaatgebied was, en omdat het Verenigd Koninkrijk na de Eerste Wereldoorlog, conform de “Balfour Declaration” van 1917, de Joden toegestaan had in Palestina een “nationaal Joods Tehuis”, te vestigen.
– De milities die o.l.v. Soekarno voor de onafhankelijkheid van Indonesië hebben gestreden, werden tijdens de bezetting van de “Gordel van Smaragd” door het Japanse leger bewapend en getraind. Men zou ze dus zonder meer kunnen beschuldigen van militaire collaboratie met het “fascistische militaire regime” van Tokio.
– Aung San Suu Kyi die in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede ontving, is in Birma bijzonder populair omdat ze de dochter is van Aung San, die daar als de vader des vaderlands wordt beschouwd. Hij had eind de jaren dertig de nationalistische partij “Wij Birmanen” opgericht en was met enkele tientallen kompanen in 1940 naar Tokio vertrokken om daar een militaire opleiding te krijgen. Toen hij enkele maanden later terugkwam, organiseerde hij een geheim leger dat samen met de Japanse invasietroepen in 1942 de Britten uit Birma verjoeg. In ’43 werd hij zelfs minister in een door de Japanse bezetters geïnstalleerde Birmaanse regering.

  • En dan is er nog het weinig bekende verhaal van ‘Chandra Bose’, de Indische nationalist die onder meer parlementslid was en lid van de partij van Nehru. Bose zette zich al sinds de jaren twintig in voor de onafhankelijkheid van India. Hij zocht daarvoor internationale steun en dit verklaart waarom hij in Berlijn was tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij rekruteerde in de Duitse krijgsgevangenkampen Indische soldaten uit het Britse leger om aan Duitse zijde tegen Groot-Brittannië ten strijde te trekken. Het lukte hem een grote Indische militaire eenheid voor de Wehrmacht op poten te zetten.

Voor zover ik weet, werd die leiders van die nationalistische bewegingen uit de derde wereld niet verweten dat zij met het oog op de bevrijding van hun land met nazi-Duitsland of met een bondgenoot van nazi-Duitsland hadden gecollaboreerd. De Vlamingen die op dezelfde wijze gehandeld hebben om Vlaamse zelfstandigheid te bereiken, worden echter wel met de vinger gewezen.

Er zijn uiteraard ook mensen die voor een andere reden dan de inzet voor de Vlaamse zaak in de collaboratie zijn gestapt. Er waren onder hen ongetwijfeld opportunisten die hun kans schoon zagen om een hogere positie te kunnen bekleden in de nieuwe maatschappij die ze meenden te zien ontstaan. Er was op dat vlak niets nieuws onder de zon.

Verklaring

Ik vermoed dat u er zult van uitgaan dat ik hier beweringen van een twijfelachtig allooi zit te debiteren, of dat ik op zijn minst van ernstige subjectiviteit mag worden verdacht. Maar hoe zou, zonder die genuanceerde kijk van vele landgenoten op de collaboratie, te verklaren zijn dat:
– Victor Leemans, die al voor de oorlog nauwe banden met het VNV had en tijdens de bezetting, onder druk van de Duitse militaire overheid, tot secretaris-generaal voor Economische Zaken en tot lid van de raad van bestuur van de Emissiebank[1] werd aangesteld, een notoire collaborateur dus, reeds in 1949 parlementslid voor de CVP is kunnen worden en het later zelfs tot voorzitter van het Europees Parlement heeft gebracht?
–  Jos Custers, die tijdens de bezetting kabinetschef van het staatssecretariaat voor Wederopbouw was geweest, ook vanaf 1949 voor de christendemocraten in de Senaat zetelde en zelfs van 1961 tot 1965 minister van Volksgezondheid is geweest?
– Lode Claes, tijdens de oorlog schepen van Groot-Brussel, die van zijn collaboratieverleden nooit een geheim heeft gemaakt, eind de jaren zestig voor de Volksunie in de Senaat werd verkozen en wat later zelfs tot schepen van de Brusselse Agglomeratieraad, een instelling die in het begin van de jaren zeventig een kortstondig bestaan heeft gekend?
– de voormalige oostfrontofficier Oswald Van Ooteghem in 1965 voor de VU in de provincieraad van Oost-Vlaanderen werd verkozen en later ook in de Senaat zonder dat dit voor schandaal zorgde?

De milde houding ten overstaan van collaborateurs was geen exclusieve van de politiek. Men stelt dat ook vast in andere geledingen van de maatschappij.
Zo bijvoorbeeld in de cultuurwereld:
– Renaat Grassin (beter gekend als het ‘ketje’) kon vrij snel na zijn vrijlating zijn loopbaan van cabaretier voortzetten, ook bij de toenmalige openbare omroep, de NIR.
– Yvonne Lex, die tijdens de oorlog verkering met een oostfrontsoldaat had gehad en in september ’44 samen met haar vader naar Duitsland was gevlucht, werd reeds eind de jaren vijftig de steractrice van de Brusselse KVS.
– De schrijvers Filip De Pillecyn, Ernest Claes, Jean Du Parc, Felix Timmermans, Ernest Vanderhallen, Cyriel Verschaeve en enkele anderen ondanks hun oorlogsverleden toch populair bleven.

Is De Standaard na de oorlog een neonazikrant geweest?

In de media deed zich hetzelfde fenomeen voor:
– Luc Vandeweghe, die tijdens de oorlog bijdragen had geschreven voor het weekblad De Nationaal-socialist, werd reeds in 1950 chef buitenland bij De Standaard.

– De oud VNV’er Thieu Croonenberghs stond jarenlang aan het hoofd van de documentatiedienst van diezelfde krant waarin hij regelmatig rechtskundige artikels schreef. Hij kon trouwens ook probleemloos bij de nationale omroep terecht vermits hij als voorzitter van het hof van assisen zeer populair werd in de succesvolle serie “Beschuldigde, sta op”.

– De cartoonist Alidor, die voor en tijdens de oorlog onder de naam Jam tekeningen had gepubliceerd in “Le pays réel”, het dagblad van Degrelle, kon jarenlang probleemloos de huiscartoonist van De Standaard zijn.

Hergé en Willy Vandersteen, die beiden voor de collaboratiepers tekeningen gemaakt hadden, konden na de bevrijding gewoon, zonder dat iemand zich daaraan ergerde, weer aan de slag gaan. De stripverhalen van Vandersteen verschenen ook in De Standaard.

Op basis van de criteria die u vandaag de dag zo gul hanteert, zou u tot de vaststelling moeten komen dat die krant na de Tweede Wereldoorlog lange tijd neonazistisch is geweest.

Die genuanceerde kijk op de collaboratie was ook terug te vinden bij een aantal mensen die in het verzet hadden gestaan. Onder meer bij:

– de voormalige gewapende weerstander Louis De Lentdecker, die als gerechtelijk journalist van De Standaard heel wat repressieprocessen van nabij volgde en een vurige voorvechter voor amnestie werd.

–  bij de erkende verzetsmensen Maurice Lacante, Aloïs Verbiest en juffrouw Aretz die er in de jaren zestig helemaal geen bezwaar maakten om met de vlag van de door hen opgerichte vereniging van Vlaams-nationale weerstanders naast de vaandels van de oostfronters van het Sint-Maartensfonds in de vlaggenparade van de IJzerbedevaarten op te stappen. Zij hadden blijkbaar niet alleen een andere kijk op de repressie dan academicus Aerts maar bekeken ook de Vlaamse oostfronters met een andere blik dan Kristien Hemmerechts. Deze laatste beweerde immers dat die erger waren dan de Duitsers en dat het hen niet ging om de Vlaamse zaak maar om Hitler. Iets wat ik op basis van de gesproken geschiedenis met klem betwist. Ik heb in de Vlaamse Beweging, en in het bijzonder in de voormalige Volksunie, niet alleen heel vaak voormalige oostfrontvrijwilligers ontmoet maar er ook nauw mee samengewerkt. Dit gaf me de kans om mij bij hen grondig te informeren over het waarom van een engagement waarbij ze toch hun leven op het spel hadden gezet. Ik kan u verzekeren dat de meesten onder hen naar het front getrokken waren met het idee dat zij hiermee een dienst aan Vlaanderen bewezen en dat ze hun naoorlogse inzet in de Vlaamse Beweging in de verlenging hiervan zagen. Wat natuurlijk niet uitsluit dat er ook anderen zijn geweest.

Het komt erop neer dat de meeste mensen die het allemaal zelf meegemaakt hebben, wat tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, een veel genuanceerdere kijk hebben of hadden dan jullie, die die periode uit een louter ideologische hoek bekijken en hieruit argumenten proberen te vinden om het hedendaagse Vlaams-nationalisme te bestrijden.
Ten slotte dit nog. U kunt er misschien van uitgaan dat wat ik hier vertel van weinig of geen waarde is, vermits ik het als een soort geschiedenisamateur tegen beroepshistorici durf opnemen. Ik heb echter van mei ’68 onthouden dat ex-cathedra-argumenten niet meer van deze tijd zijn. Mag ik hopen dat u dat ook niet vergeten bent?

Francis van den Eynde

 

PAL Nieuwsbrief

schrijf je gratis in

Blijf op de hoogte met onze dagelijkse nieuwsbrief




Plaats een reactie

Delen