Uncategorized

Covid-19: Onzekere computermodellen begeleiden ons aarzelend naar de uitgang

Jurgen Ceder

“Zoals we weten, zijn er bekende bekenden: er zijn dingen waarvan we weten dat we ze weten. We weten ook dat er bekende onbekenden zijn. Dat wil zeggen dat we weten dat er een aantal dingen zijn die we niet weten. Maar er zijn ook onbekende onbekenden, waarvan we niet weten dat we ze niet weten.” (Donald Rumsfeld, persconferentie 2002)

Rumsfeld, de Amerikaanse minister van Defensie, maakte die legendarische analyse over het gebrek aan bewijzen over de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak. Maar zijn uitspraak had evengoed over Covid-19 kunnen gaan en over de vele gaten in onze wetenschappelijke kennis daarover. Ik wijdde er in dit blad reeds eerder een analyse aan.

De paniekstatistieken

Wanneer Van Ranst het heeft over de versoepeling van de vergrendelingsmaatregelen rond het coronavirus, pocht hij regelmatig over de wiskundige modellen die het effect van elke beslissing zouden berekenen. Ook voor een regering zonder visie is het gemakkelijk beslissingen voor te stellen als gedicteerd door wiskundige wetmatigheden. Als het fout loopt, krijgen de berekenaars wel de schuld. Het mag verbazen dat geen enkele journalist daar kritische vragen bij stelt. Want de zwakke prestaties van de wiskundige simulatiemodellen springen in het oog sinds het begin van de coronacrisis. De data zijn te onnauwkeurig, de parameters te onzeker.

Geen enkel model had zoveel invloed op het coronabeleid van de westerse regeringen als de studie van Neil Ferguson van het Imperial College van Londen. Die voorspelde meer dan 500.000 coronadoden in het VK en 2,2 miljoen in de VS indien niets ondernomen werd, dat wil zeggen, indien het leven verder zijn gewone gang zou gaan. De berekening was simpel: het model ging er van uit dat 80 procent van de bevolking zou besmet raken en dat bijna 1 procent daarvan zou sterven.

Beide getallen waren zeer speculatief. De dodelijkheid van Covid-19 zal volgens de meeste latere studies een stuk lager liggen. Het cijfer van 80 procent besmettingen was zelfs toen al onrealistisch. Los van de onzekerheid over de parameters die tot dat cijfer hebben geleid, was het al duidelijk dat de burgers hun gedrag aan het veranderen waren, nog voor ze daar door enige overheidsmaatregel werden toe aangezet.

Onterechte zekerheid

Die vergissingen zouden minder erg geweest zijn indien Ferguson zijn voorspellingen met minder aplomb had gedaan. Zoals een later onderzoek van MIT en Harvard het formuleerde: “Het taalgebruik in deze studies suggereerde een zekerheid die gewoonweg onterecht was.” Ook journalisten hadden toen hun werk beter kunnen doen. Ze hadden kunnen opmerken dat de studie van Ferguson niet intercollegiaal was gecontroleerd en dat de betrokkene reeds een voorgeschiedenis had van overdreven voorspellingen over Sars, de Mexicaanse griep en een epidemie van mond- en klauwzeer.

Het feit dat deze onterechte rampenvoorspellingen nu zijn uitgebleven, wordt door de regeringen aangegrepen als bewijs dat ze een correct beleid hebben gevoerd. Er kan moeilijk ontkend worden dat de algemene “lockdown” die de meeste landen, waaronder België, hebben toegepast een effect heeft gehad, maar het is ook stilaan duidelijk dat dit fel werd overschat of, tenminste, dat er te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen de doelmatigheid van de verschillende onderdelen van het pakket.

Ik schreef vorige week een artikel op de webstek van SCEPTR over het Zweedse model, waar het openhouden van scholen, bedrijven en winkels nooit tot enige explosieve verspreiding van het virus heeft geleid. De schroom waarmee hier tot winkelopeningen wordt besloten, negeert ook het gegeven dat in Nederland de winkels steeds zijn opengebleven, terwijl onze noorderburen minder slachtoffers te betreuren hebben.

Post hoc, propter hoc

In een opiniestuk op Knack vreest Maarten Boudry dat we na het bedwingen van het virus de denkfout zullen maken dat de maatregelen misschien onnodig geweest waren. Hij noemt het de zelfweerleggende voorspelling, een dreiging die niet bewaarheid wordt omdat het juiste verweer wordt opgezet.

Ik denk eerder dat het omgekeerde het geval zal zijn: dat we de juistheid van de maatregelen zullen afleiden uit het overwinnen van het virus. Men noemt dat ook wel de denkfout “post hoc, ergo propter hoc”: wanneer gebeurtenis B na gebeurtenis A komt, is het verleidelijk te denken dat B het gevolg is van A.

Zoals gezegd hebben de maatregelen ongetwijfeld wel een effect gehad, maar we zullen achteraf niet geleerd hebben welk aandeel elke maatregel in het succes heeft gehad. Of welke maatregel ten onrechte niet werd genomen (zoals een vroege sluiting van de grenzen of een snelle invoering van mondmaskerdracht). Het is bijvoorbeeld overduidelijk dat het verbod op grotere samenscholingen een essentieel wapen is: superverspreider-gebeurtenissen (“superspread events”) zoals carnavals, de après-skifeesten in de Alpen en de vrouwenmars in Madrid hebben een seismisch effect gehad op de verspreiding van het virus. Dat is veel minder duidelijk bij de sluiting van scholen, winkels en bedrijven. We weten vooral niet hoeveel de spontane gedragsverandering van de burgers het virus heeft afgeremd.

Reproductiegetal

De modellen van vandaag zijn ongetwijfeld een stuk verfijnder dan de paniekstudies van maart. Maar het beleid er volledig afhankelijk van maken, blijft nog steeds een fout. Niels Hens, de biostatisticus in de expertengroep van de regering, liet dat ook verstaan in De Afspraak van 30 april (een uitzending waar niet de gebruikelijke zwetsers zaten, maar waar je met Niels Hens, microbioloog Herman Goossens en Bruno Holthof, voorzitter van de Oxford-ziekenhuizen, een al te zeldzame blik kreeg op het beste wat Vlaanderen te bieden heeft, en waar je zelfs voor een keer iets kon bijleren).

De modellen van Hens en anderen zijn uiterst gesofisticeerd, maar ze berusten toch nog steeds op onzekere variabelen en onnauwkeurige data. Zo is een van de belangrijkste elementen waarop versoepelende maatregelen kunnen berusten, de huidige verspreidingsratio van het virus, het zogenaamde reproductiegetal. Je kunt een virus pas onder controle houden indien elke besmette persoon zelf gemiddeld minder dan 1 persoon infecteert (wanneer je dus een reproductiegetal onder de 1 krijgt). Aangezien er nog onvoldoende getest wordt op de verspreiding van het virus, moet men het stellen met de ziekenhuisopnames om het huidige verspreidingstempo te schatten.

Vorige week liet Van Gucht echter verstaan dat momenteel meer mensen uit de rusthuizen naar ziekenhuizen worden doorverwezen (de eerste richtlijnen ontmoedigden dat), maar hij wist niet over hoeveel mensen het gaat. In de mate dat de ziekenhuisopnames beïnvloed worden door wijzigingen in de opnamepraktijken, zijn ze uiteraard maar matig betrouwbaar als instrument in het meten van de besmettingen. Het huidige reproductiegetal wordt geschat op0,6. Dat zou dus best al lager kunnen liggen.

Contactstudies

En hoe schat men het effect van het opheffen van een maatregel op de verspreiding? Er zijn al heel wat studies over het gedrag van mensen in normale omstandigheden. Men heeft bijvoorbeeld al een heel goed beeld van menselijke contacten bij het winkelen. Maar er is nog maar één zeer recente studie over contacten tussen mensen die reeds coronabewust en dus zeer voorzichtig zijn geworden.

Bovendien weet men nog steeds niet welk het aandeel is van de verschillende vormen van transmissie van het virus. Speelt overdracht via viruspartikels die achterblijven op deurklinken, winkelkarren en liftknoppen een noemenswaardige rol? Welk aandeel heeft ‘rechtstreekse’ verspreiding via druppeltjes? Tot een paar weken was er nog geen zekerheid over besmetting via minuscule viruspartikels die in de lucht blijven hangen, maar vandaag zijn er al stemmen die ze een doorslaggevende rol toedichten. Als viroloog Wathelet gelijk heeft en besmetting via verstuiving in de lucht eigenlijk de dominante vorm van verspreiding is, is afstand houden veel minder belangrijk dan goede ventilatie.

Indien men niet weet welke methoden van besmetting het belangrijkst zijn, hoe kan men dan weten welke maatregelen welke effecten hebben? Het siert Niels Hens dat hij die onzekerheid onmiddellijk toegeeft. Hij is een beetje een anti-Van Ranst: zeer gerespecteerd door zijn collega’s, onnodig bescheiden en steeds omzichtig in zijn uitspraken.

Een andere grote onbekende is de reeds verworven immuniteit bij de bevolking. De enige studie daarover is al een paar weken oud en laat uitschijnen dat de groepsimmuniteit nog niet boven de 5 procent zou liggen. Bij dat besluit mogen gerust vraagtekens geplaatst worden. De huidige testen op antilichamen zijn geen betrouwbaar instrument om immuniteit te meten, waarschuwde het tijdschrift Nature nog op 17 april. Niet alleen worden bepaalde antilichamen niet gedetecteerd, de gebruikte testen gaan ook voorbij aan andere vormen van immuniteit of weerstand.

Kinderen en grootouders

En wat met de kinderen? Maandag is een deel van de scholen weer opengegaan. Is dat riskant? Bij griepepidemieën zijn scholen zeker een motor van verspreiding. De Duitse viroloog Christian Drosten waarschuwde vorige week nog dat kinderen wel minder ziek worden van het coronavirus, maar het wel evengoed verspreiden als volwassenen. Hij werd onmiddellijk tegengesproken door Herman Goossens, die er op wees dat nog geen enkel geval van besmetting door jongere kinderen is bewezen. In Frankrijk werden alle ontmoetingen van een besmet jongetje van 9 opgespoord en bleek niemand van zijn 170 contacten besmet.

Goossens denkt dat kinderen weinig gevaar vormen voor oudere mensen. Voor de grootouders onder u: weinig is niet hetzelfde als niets. En wetenschappers als Wathelet denken dat Goossens veel te nonchalant is met dat besluit.

De grootste factor van onzekerheid, gaf Niels Hens toe in de uitzending van De Afspraak, blijft de onvoorspelbaarheid van het menselijk gedrag. Ook meteen onze boodschap voor onze lezers: blijf voorzichtig.

PAL Nieuwsbrief

schrijf je gratis in

Blijf op de hoogte met onze dagelijkse nieuwsbrief




Jurist Jurgen Ceder (°1963, Aalst) nam enkele jaren geleden als eresenator afstand van de Belgische politiek om zich toe te leggen op het vaderschap. Vanuit die hoedanigheid overschouwt hij als analist de grote gewapende en culturele conflicten waar de wereld vandaag mee te kampen heeft.

Plaats een reactie

Delen