Uncategorized

“Die hele cancel-culture, ik heb er een broertje aan dood”

Wim De Smet

Hij interviewde ooit de bekendste rocksterren voor Humo en maakte nadien beklijvende reportages voor Het Laatste Nieuws. Vandaag schrijft Marnix Peeters (55) romans, vanuit zijn zelf verbouwde ‘alte schule’ in de Oostkantons. Vrouw en hond vergezellen hem daarbij. En op zijn keukentafel liggen het ledenblad van de PVDA, Het Laatste Nieuws en ’t Pallieterke broederlijk naast elkaar. “Ik laat me niet in een ideologisch hoekje drummen”, zegt hij daarover. Politieke correctheid is hem vreemd. “Bij mij heet Ahmed nog galtijd Ahmed. Een een mongooltje is een mongooltje. Alleen al omdat het zo’n mooi woord is.”

‘Oogje. Het kleine meisje uit de Lange Tafelstraat’ is de nieuwe schelmenroman van Marnix Peeters, en brengt het verhaal van een jongetje dat door zijn ouders in een circus wordt gedumpt en daar kennis maakt met een meisje dat het syndroom van Down heeft, een mongooltje dus. “Ze gaan samen op zoek naar hun ouders om hen ter verantwoording te roepen voor hun slecht gedrag”, vertelt de schrijver. “En in die zoektocht komen ze verschillende eigenaardige mensen tegen. Verhaaltjes verzinnen en me met taal bezig houden. Dat is het liefst wat ik doe.”

Je omschrijft jezelf als ‘luis in de pels’. Is dat omwille van dat politiek-incorrecte taalgebruik?

“Het verhaal van Oogje speelt zich af in de jaren ’70 en ’80. Toen werd het woord ‘mongooltje’ nog gewoon gebruikt. En dus doe ik dat ook. Eigenlijk doe ik het ook wel om de boel een beetje te jennen. Die hele cancel-culture, ik heb er een verschrikkelijk broertje aan dood. De voorbije 10 jaar heb ik dat ook zien evolueren. In Nederland is het nog erger. Acht jaar geleden had ik een wisselcolumn in de Nieuwe Revue in Nederland, samen met Özcan Akyol, een schrijver van Turkse origine. Ik had toen geschreven dat hij voor een Turk al aardig wat Nederlands kon schrijven. Die mens heeft dat heel zwaar genomen en hij eiste mijn ontslag. Ik vond het gewoon een goeie mop. Ik schreef dat niet om te kwetsen maar wel uit pure ironie. Ik zit nu bij een Nederlandse uitgeverij, De Arbeiderspers. Oogje komt wél uit in Nederland, verkoopt er zelfs wat, maar de Nederlandse pers wil er cancelcultuurgewijs niet van weten.”

Maar je zou je ook kunnen afvragen waarom je het woord mongool nu hoognodig moet gebruiken?

“Omdat ik dat een mooi woord vind. In die tijd bestonden er trouwens geen andere woorden voor. Als je in de jaren ’70 een Turk omschreef als ‘iemand van Turkse origine’, dan werd je uitgelachen. Kwetsend is dat allemaal niet. Als ik iemand ontmoet met het syndroom van Down, dan ga ik die natuurlijk geen mongooltje noemen.

Maar die akelige overgevoeligheid toch. ‘Be a man’, denk ik dan. In het buitenland word ik trouwens ook uitgelachen. Vijf jaar geleden was ik in Cambodia. Als je daar groot, struis, blank en kaal bent, dan houden de mensen zich niet in om je ‘farang’ te noemen. Dat betekent zo veel als ‘witte mens’. Ik zag er een kleuterklasje op straat rondlopen en de juf stopte en riep de kinderen op om naar mij te kijken. Niets ergs toch? Je gaat problemen trouwens niet oplossen door ze anders te benoemen. Discriminatie los je dus ook niet op door de term te veranderen. Als je echt goed wil doen in deze wereld, dan moet je volgens mij herverdelen. Op dat vlak ben ik dan weer een internationalist. Een marxist, zelfs, ja.”

De literaire wereld, waarin jij je nu begeeft, wordt wel eens cultuurmarxisme verweten. Een terecht verwijt?

“Ik zie vooral dat een establishment zich blasé en dom gedraagt. Ik weet niet of dat typisch is voor links. De bobo’s van het Vlaams Fonds der Letteren en Boek.be heb ik in mijn debuutjaren als schrijver een eerste keer ontmoet en dat was heel raar. Die beginnen dan met hun kin in hun hand te zeggen dat ze mijn boek best wel interessant vonden maar dat er nog te veel schrijfplezier in terug te vinden was. Toen dacht ik: wat zegt die nu? Als ik geen schrijfplezier meer haal uit mijn werk, dan kan ik toch beter stoppen?”

“Mijn debuut was destijds ook genomineerd voor de Bronzen Uil. Eén van de andere genomineerde schrijvers bleek een literair journalist te zijn. En mijn volgende verbazing was dat diezelfde journalist ook chef boekenkatern was van een uitgave waardoor één van de juryleden werknemer van hem was. Kan dat eigenlijk allemaal wel? Na twee jaar had ik het door: het is gewoon een circuit. De mensen die subsidies toekennen aan schrijvers zitten ook in die literaire jury’s of schrijven zelf ook vaak boeken.”

Jij promoot je boeken via boektrailers die je vervolgens op sociale media lanceert. Gebruik jij dan geen subsidies?

“Ik ben een groot criticaster van dat hele subsidiesysteem. Als schrijver moet je je daarboven plaatsen. Ieder jaar, bij de lancering van een nieuw boek, laat ik inderdaad een boektrailer maken. Dit keer was het Kim Duchateau, de bekende cartoonist, die ik daarvoor had aangesproken. Ik betaal die boektrailer zelf, ja. Dankzij die boektrailer kan je er voor zorgen dat je werk wél goed verkoopt en je dus ook geen subsidies nodig hebt. Subsidies leiden altijd tot het tegenovergestelde van wat ze beogen. Wie subsidies krijgt, is al betaald voor zijn werk en hoeft dus eigenlijk niet meer zijn best te doen. Dat werkt dus contraproductief. Het geeft die mensen ook het gevoel dat ze belangrijk genoeg zijn omdat de gemeenschap hen onderhoudt. En veel jonge schrijvers krijgen er het gevoel door dat ze echt wel goed bezig zijn, terwijl ze na 10 jaar moeten vaststellen dat dat niet zo blijkt te zijn.”

“Ik blijf het trouwens aberrant vinden dat je als schrijver van boeken subsidies kan krijgen. Ik bedoel maar: een theatermaker, die heeft een zaal nodig, een decor en enkele spots. Dat kost allemaal veel geld. Dat die al eens wat overheidssteun kunnen gebruiken, dat snap ik. Maar een schrijver? Die heeft alleen een oude laptop en zijn hoofd nodig. Waarom zou hij dan nog eens subsidies moeten krijgen?”

Je ben nu boekenschrijver maar voordien was je ook een half leven als journalist aan de slag, onder meer bij Humo en Het Laatste Nieuws. Wat doe je nu het liefst?

“Toen ik 22 jaar was zochten ze bij Humo een rockjournalist. Ze hadden daar toen een beetje een verouderde redactie. Net in die tijd kwam vanuit de Verenigde Staten een nieuw geluid aangewaaid: de grunge. En bij Humo hadden ze niemand die daar wat van af wist. Ik was het kneusje op de redactie maar mocht die beginnende groepjes, waaronder Nirvana, gaan interviewen. De grunge explodeerde en nog geen jaar later was Nirvana de headliner op Rock Werchter. Die gasten wisten niet wat er hen overkwam. En ik eigenlijk ook niet. Er ging een wereld voor mij open want zonder het goed te weten had ik op dat ene juiste paard gewed. Het waren onvoorstelbare jaren. Uiteindelijk werkte ik tot 1995 bij Humo.”

En toen kwam de overstap van Humo naar Het Laatste Nieuws. Een opmerkelijke carrièreswitch toch?

“Ik had geen zin om een buikige, oude rockjournalist te worden. Bij Humo was ik meer een schrijver, een vinder van spitsvondigheden, maar niet echt een journalist. Bij Het Laatste Nieuws, de populairste krant van het land, kon ik wel journalist worden. Jaak Smeets, die van Humo kwam, was net hoofdredacteur van de krant geworden. Hij vond het een goed idee om me binnen te halen. Het Laatste Nieuws werd rond die periode ook een frissere krant. Het waren de hoogdagen van de journalistiek. Plots schreef de krant niet alleen meer over moorden en branden maar lieten we ook gewone mensen aan het woord. Human interest-verhalen heette dat.”

“Sommige ex-collega’s hebben me mijn overstap naar HLN eigenlijk nooit vergeven en weigeren ostentatief om mij de hand te schudden. Echt waar. Er zijn forten die geen vaandelvlucht verdragen. Ik heb collega’s bij Humo gehad die vonden dat ze nooit elders konden werken. Humo was een soort bijbel voor hen.”

En na HLN was je klaar voor de volgende sprong: boeken schrijven.

“Ik vind mezelf niet dapper, maar als ik terugblik op mijn leven, heb ik wel vaak grote sprongen gemaakt, gekke capriolen ook. Dat deed ik al tijdens mijn jeugdjaren. Mijn vader was mijnwerker en thuis hadden we het niet breed. Toen ik 17 jaar was heb ik een afspraak gemaakt met mijn ouders. Ik wou naar Amerika voor een jaar. Het geld dat mijn ouders gedurende 4 of 5 jaar in mij zouden investeren aan de universiteit, wilde ik in een jaar opsouperen door naar Amerika te gaan. Ze gingen akkoord. En dat jaar in de Verenigde Staten is mijn grootste zegen geweest. Mijn Engels was daardoor zo goed dat ik een job bij Humo kon krijgen. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat het veel beter is om een jaar te gaan reizen in plaats van cantussen te houden op een suffe universiteit.”

En nu kom je tot rust in de Oostkantons. Alweer een gekke sprong?

“Ik was 45 jaar en voelde bij Het Laatste Nieuws dat de vijzen aangedraaid werden. De druk nam toe, de kwaliteitseisen begonnen te verschuiven. En ik stelde mezelf de vraag: zie ik me dit werk nog 10 jaar doen? Het antwoord was nee. Ik heb een jaar loopbaanonderbreking genomen, werkte als freelancer nog voor de krant en voor het maandblad Goedele, en ben toen beginnen schrijven aan mijn eerste roman. Dat beviel me enorm dus ben ik dat maar blijven doen.”

Je hebt nog maar pas een nieuw boek uit maar een volgende exemplaar is al in de maak?

“Klopt, het wordt een boek waarvan deftige mensen tegen de muur gaan lopen (lacht). Natte Dozen was destijds al een heel vettig boek. Het ging over een rechtse denker die de aanschuivende asielzoekers ging pesten. Daardoor werd het leespubliek opgedeeld in twee extreme kanten. Je had mensen die vonden dat het allemaal niet door de beugel kon en een andere groep die het fantastisch vond. Die tweede groep wordt almaar trouwer.”

“Ik ben als schrijver en als mens altijd mezelf gebleven. Ik ben niet veranderd en laat me ook niet uit mijn lood slaan. Zelfcensuur, daar doe ik niet aan mee. In een interview liet ik onlangs iets vallen over kinderen met konijnentanden. Prompt kreeg ik een boze brief van een vrouw die dat een schande vond. Kijk, ik heb intussen 10 boeken geschreven met meer dan 300 personages. Bij de helft van die personages zit een vijs los. Als ik de richtlijnen van de klagers moet volgen, dan kunnen we maar beter de boekdrukkunst afschaffen.”

Wim De Smet


“Ik kan nog altijd een uzi uit elkaar halen”

Zijn nieuwsgierigheid bracht Marnix zin.” voor Humo en maakte nadien beklijvende reportages voor Het Laatste Nieuws. Vandaag Oostkantons. Vrouw en hond vergezellen hem daarbij. PVDA, Het Laatste Nieuws en ’t Pallieterke broederlijk “Die hele cancel-Oogje komt wél uit in Nederland, verkoopt ik heb er een liefste wat ik doe.” drummen”, zegt hij daarover. Politieke correctheid is Peeters naar het leger en naar een speciale eenheid. “Eigenlijk had ik het statuut van gewetensbezwaarde aangevraagd”, vertelt hij. “Ik was jong, had geen zin in dat leger. In die tijd werden de jongens nog 12 maanden naar Duitsland gestuurd om er patatten te schillen of de gang te kuisen. Daar had ik geen zin in.”

“Het was de tijd van de CCC en de Bende van Nijvel. De rijkswacht- patrouilles kregen uit veiligheidsoverwegingen een zwaar bewapende paracommando mee in hun combi. Maar door een con­ ict tussen Defensie en Binnenlandse Zaken, lukte dat niet meer. Men wou miliciens met een mitraillette inzetten om met de rijkswacht mee te rijden. Ik dacht meteen: dat wil ik graag doen.”

“Het was een speciale opleiding van drie maanden. De selectie was streng en de fysieke proeven zwaar. Ik dacht: als ik dit kan meemaken, dan beleef ik een legerdienst om nooit nog te vergeten. En zo gebeurde het ook: ik ben de proeven gaan doen, werd geselecteerd en mocht vervolgens negen maanden lang achterin een BMW325i van de rijkswacht zitten. Dat was een onvoorstelbare tijd. Ik kan nog altijd vijf wapens afvuren en weet perfect hoe ik een uzi machinepistool uit elkaar moet halen. Ik heb in die periode ongelooflijk veel geleerd van het leven.”


“Nieuwsredacties weten meer dan ze schrijven”

“Om de haverklap komen er dingen naar boven waarvan nieuwsredacties nadien zeggen: we wisten dat al wel. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de sex­ lmpjes van Peter Van de Veire, Sean D’Hondt en Stan Van Samang. Men was niet van plan om dat nieuws te brengen en dan vraag ik me af waarom redacties toch zo veel eieren onder die mannen leggen. Er zijn dus journalisten die meer weten dan ze schrijven.”

“In mijn journalistentijd was het ook een publiek geheim dat Bart Kaell en Luc Appermont een relatie hadden. Iedereen wist dat, maar niemand schreef het. Dat is een heel vreemde gang van zaken. Ooit heb ik tijdens een interview aan Bart Kaell gevraagd, op de man af, of hij homo was. Hij begon in zeven wijwatervaten tegelijk te wentelen maar antwoordde niet op mijn vraag. Jaren later, toen het nieuws al in de media was verschenen, verklaarde Kaell dat niemand hem dat ooit oprecht gevraagd heeft. Sorry, maar dat is dus niet waar. Ik heb hem dat wel degelijk gevraagd.”

“Ik kan me wel voorstellen dat sexting vandaag een ernstig probleem wordt. Jongeren groeien vandaag op in een wereld waarin visuele media enorm sterk staan. Niets blijft nog ongedekt. Je kan je trouwens ook afvragen of bepaalde zaken, zoals die naakt- ­ lmpjes, wel relevant zijn. Ik hoef dat eigenlijk niet te weten. En ik had een even gelukkige mens geweest had ik niet geweten wat Stan Van Samang in zijn vrije tijd uitsteekt. Maar ik bedenk me dan ook: wat voor helden wij vandaag toch in godsnaam? Zo’n Sean D’Hondt, wie is dat eigenlijk en waarom moeten we onze ogen daarop richten? Wat was er eigenlijk mis met Louis Neefs? (lacht)”

PAL Nieuwsbrief

schrijf je gratis in

Blijf op de hoogte met onze dagelijkse nieuwsbrief




Wim De Smet (°1970, Asse) was meer dan 20 jaar dienst als journalist bij Het Laatste Nieuws. Hij is altijd op zoek naar nieuws.

Delen