Uncategorized

175 jaar PVV (1)

Jan Neckers

Een politicus kan Vlaamsgezind zijn en lid van de liberale partij. Hij of zij kan geen bewindspersoon worden en Vlaamsgezind blijven.

Pest voor Vlaanderen

Uw columnist stemde voor het eerst in 1965. De liberale partij had zich omgevormd tot de unitaire Parti de la liberté et du progrès (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang “pour les Flamands”). Ze steeg van 20 naar 48 zetels (de Volksunie ging van 5 naar 12). De charmante, maar autocratische PLP-PVV-voorzitter was de Diestse franskiljon Omer Vanaudenhove. In 1966 liet hij op een partijcongres in Luik een “Taalcompromis” goedkeuren dat een einde wou maken aan communautaire problemen. Voeren moest weer naar Luik. De zes faciliteitengemeenten hoorden bij de Brusselse agglomeratie. Franstaligen zouden in dertien bijkomende Vlaamse gemeenten taalfaciliteiten krijgen en in Vlaanderen moesten weer Franstalige klassen georganiseerd worden. Zogenaamde Vlaamsgezinde liberalen als Herman Vanderpoorten, Frans Grootjans en August De Winter bogen nederig het hoofd. Het kabinet Harmel-Spinoy (christendemocraten en socialisten) struikelde en werd vervangen door de regering Van den Boeynants-De Clercq (christendemocraten en liberalen) en de drie ‘flaminganten’ kregen hun beloning van Vanaudenhove en werden minister. De Volksunie vertaalde PVV als “Pest voor Vlaanderen”, een benaming die ook vandaag soms nog gebruikt wordt voor de Open Vld. Buigzaamheid en zelfs onderwerping aan “la Belgique unie et indivisible” was en is na 175 jaar nog altijd een conditio sine qua non om Vlaams liberaal minister te worden.

“Pour les besoins de la cause”

In 1846 bezaten 55.000 mannen stemrecht in België; meestal begoede nijveraars, handelaars, rijke advocaten en grootgrondbezitters. Ze waren haast zonder uitzondering Franstalig. De strijd tegen “l’occupation hollandaise” (die benaming vind je nog altijd in Waalse musea) had katholieken en liberalen verenigd, maar vele liberalen vonden dat de katholieke kerk op amper een paar jaar de verloren rijkdom tijdens de Franse bezetting had goedgemaakt via schenkingen en erfenissen. Daarenboven aarzelde de hogere geestelijkheid niet politici de les te lezen. Veel liberalen waren aanvankelijk niet antireligieus. De stichter van de Université Libre de Bruxelles en grootmeester van het Grootoosten van België was de Brabander Pierre-Théodore Verhaegen; Nederlandstalig en als burgemeester bouwheer van de kerk van het toen nog Nederlandstalige Bosvoorde waar hij geregeld de mis bijwoonde. Maar in de werkplaatsen van de loge riep hij in het Frans op de kerkelijke voogdij over de politiek niet te aanvaarden. Het succes was groot en overal in het land ontstonden plaatselijke liberale verenigingen van notabelen die tenslotte in 1846 congresseerden en de eerste politieke partij van het land stichtten. Een jaar later won die de verkiezingen en de Luikenaar Charles Rogier vormde een regering.

Om toestanden zoals de vlucht van de Franse koning Louis-Philippe (schoonvader van Leopold I) te vermijden, werd het kiezerscorps met 24.000 mannen uitgebreid. Tegelijk startte de regering een programma voor nieuwe spoorwegen en kanalen om de achterban tevreden te stellen. De sociale ellende door de ineenstorting van de huisnijverheid in vooral Oost- en West-Vlaanderen liet de liberale regering koud, want de succesrijke industriële revolutie maakte vooral Walen en Brusselaars altijd welgestelder. Er waren liberale verkozenen in Vlaanderen, maar die behoorden allemaal tot de betere verfranste klasse.

Het is “bon ton” bij de latere Vlaamse liberalen om te wijzen op belangrijke namen uit hun rangen in de 19de-eeuwse Vlaamse Beweging: Julius Vuylsteke, Jan-Frans Willems, Nikolaas Cuperus. Dat waren leraars, journalisten, lagere ambtenaren, kleine zelfstandigen, maar geen rijke burgers. Meestal wordt er niet bij gezegd dat hun invloed in hun cultuurkringetjes groot, maar in de politiek verwaarloosbaar was. In de plaatselijke partijcomités vormden ze een kleine minderheid en waren ze alleen welkom als ze de ordewoorden volgden van de verfranste hoge burgerij en de Waals-Brusselse bazen. De Walen en Brusselaars evolueerden meer en meer naar vrijzinnige en tenslotte fanatiek antireligieuze standpunten en de liberale Vlaamsgezinden moesten meedoen ter wille van het hogere doel: de strijd tegen het katholiek “obscurantisme” en de echte verlichting was alleen in het Frans mogelijk. Deden ze dat niet, dan werden ze weggezet als partijverraders en verzandde hun politieke loopbaan in de grote Vlaamse steden of het parlement. De Ieperling Alfons Vandenpeereboom en de Gentenaar Gustave Rolin zegden letterlijk dat hun Vlaamsgezinde uitingen “pour les besoins de la cause” waren. Ze ruilden graag hun ideeën in voor een ministerportefeuille in de laatste homogene liberale regeringen.

Geen beterschap

Op gemeentelijk vlak was het niet beter. Ook in de gemeenteraden voerden liberale franskiljons het hoogste woord en de burgemeesters van Gent en Mechelen handhaafden het Frans in de stedelijke administratie. Zelfs de schijnbaar harde Vlaamsgezinde liberaal Jan Van Rijswijck hield als Antwerps burgemeester rekening met de Antwerpse franskiljons en weigerde de stadsadministratie eentalig in het Nederlands te organiseren.

In Antwerpen, Brussel en Gent deinsden Franstaligen er niet voor terug om eventuele Vlaamsgezinden in hun partij vals te beschuldigen of mensen om te kopen. “Alle middelen waren goed om het Vlaams opdringen in te dijken”, schrijft historica Els Witte. Met het meervoudig algemeen mannenstemrecht van 1893 waren er plots 1.809.000 stemmen voor de Kamer. De liberalen werden weggeveegd in Vlaanderen en ze haalden alleen zetels in Brussel en Wallonië. Nadat in 1900 de evenredigheid was ingevoerd, kwamen er weer Vlaamse liberalen in de Kamer, maar de Franstaligen en franskiljons bleven de partij volledig domineren.

Nederlandstalige universiteit

Een Nederlandstalige universiteit stond hoog op de Vlaamsgezinde agenda begin 20ste eeuw. Het was de tijd van de “Drie kraaiende hanen”: Frans van Cauwelaert (katholiek), Camiel Huysmans (socialist) en Louis Franck ( liberaal). Franck deed zijn best om magistratuur en gerecht deels te vernederlandsen, maar bleef wel voorstander van een tweetalig Vlaanderen; tweetalige universiteit inbegrepen. Toen zijn naam bij de verkiezingen van 1912 genoemd werd als toekomstig liberaal minister, oordeelde hij prompt dat Nederlandstalige officieren en legereenheden niet nodig waren. De katholieken behielden echter hun absolute meerderheid.  “Geen taaldwang in Wallonië”, bleef altijd zijn stelling en Nederlands voor Vlaamse migranten was overbodig. Hij werd tenslotte beloond met een ministerportefeuille tussen 1918 en 1924 en kreeg wat later het gouverneurschap van de Nationale Bank.

PAL Nieuwsbrief

schrijf je gratis in

Blijf op de hoogte met onze dagelijkse nieuwsbrief




Historicus Jan Neckers is een graag gelezen auteur op PAL NWS en 't Pallieterke. Jan kreeg vooral bekendheid als journalist en producer van historische reeksen bij de openbare omroep. Neem even een stapje terug van de waan van de dag, en ontdek tal van interessante artikels over kunst en geschiedenis.

Plaats een reactie

Delen