Uncategorized

175 jaar PVV (2): Drie “Vlaamse” liberale ministers

Jan Neckers

Hoe de liberale partij haar bijnaam ‘Pest voor Vlaanderen’ eerlijk verdiende

Mijn vader was een spoorwegarbeider die met halve en hele franken spaarde voor een piepklein televisietoestelletje dat einde 1955 arriveerde. Fascinerend was dat voor een kind.

Iedere avond behalve ’s maandags (geen uitzending) kondigde de Harry Janossuite van Kodaly het nieuws aan van 19.45 uur. Ik ken nog iedere minister van de logeregering (socialisten-liberalen) Van Acker 1954-1958. Deze regering publiceerde de beruchte en deels vervalste talentelling van 1947 zodat drie Vlaamse gemeentes bij de Brusselse agglomeratie ingelijfd werden. In de regering Van Acker zetelden drie ‘Vlaamse’ liberalen. De Antwerpenaar Albert Lilar was vicepremier en de man van Suzanne Verbist (auteursnaam Suzanne Lilar) en de vader van Françoise Mallet-Joris, twee iconen van de Franstalige literaire wereld. De minister van Financiën was de Deinzenaar Henri Liebaert, textielindustrieel en uitgever van het dagblad La Flandre Libérale. De Diestse schoenenfabrikant Omer Vanaudenhove was minister van Openbare Werken en Wederopbouw en stelde tien jaar later als partijvoorzitter een “taalcompromis” voor dat de helft van Vlaams-Brabant wou verfransen. De heren waren representatief voor de veertig jaren tussen 1918 en 1958 waarin het woord “liberaal” als een vloek klonk voor iedere Vlaming die de soms misdadige discriminatie in eigen land bevocht.

Wetten ten voordele van Vlaanderen saboteren

Zowel in 1918 als in 1944 overspoelde een golf van Belgicisme het land en werden Vlaamse eisen “onvaderlands”. Na de Eerste Wereldoorlog werd de enkelvoudig algemene stemplicht voor mannen ingevoerd bij parlementsverkiezingen (vrouwen hadden wel stemplicht bij gemeenteraadsverkiezingen). De afschaffing van de tweede en derde stem van de rijke burgers bood de onmachtige Vlaamsgezinde liberalen uit de cultuurkringen ogenschijnlijk een kans meer invloed te krijgen. Dat mislukte haast totaal. De oude vooroorlogse hogere en Franstalige burgerij dacht er niet aan plaats te ruimen in de liberale associaties die de kandidatenlijsten opstelden. Ze kregen alle steun van de liberale bazen Paul Hymans en Paul-Emile Janson. Meestal gebruikten twee, maximum drie, van de tien of elf in Vlaanderen verkozen liberalen het Nederlands als huistaal.

Geen enkele partij bezat nog de volstrekte meerderheid in het parlement en dus waren de liberalen nodig in een coalitieregering. De partij gebruikte haar invloed om wetgeving die de Vlaamse achterstand wilde verkleinen zoveel mogelijk te verhinderen of als het niet anders kon (vooral in de Brusselse gemeentes) te saboteren. Dat ondervond de enige Vlaamsgezinde liberaal (wel een overtuigde unitarist) die het tot minister bracht: Julius Hoste jr. Deze eigenaar van Het Laatste Nieuws slaagde erin een Koninklijke Vlaamse Academie op te richten, maar de Brusselse liberale potentaten lachten hem in zijn gezicht uit toen hij vroeg enkele Nederlandse gemeentescholen te openen.

Met de dreiging van nazi-Duitsland voor de deur aarzelden de liberalen niet de regering te laten vallen begin 1939 omdat de Vlamingen een oud-activist in hun eigen academie wilden aanstellen. Veertien dagen voor de Duitse inval van 1940 veroorzaakten de liberalen weer een regeringscrisis omdat ze niet aanvaardden dat eentalig Franstalige ambtenaren geen beslissingen mochten nemen over het Nederlandstalig onderwijs. Leopold III weigerde het ontslag.

Wat Vlaamser, maar ook niet te veel

Na de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie van de Vlaams-nationalisten konden de Franstaligen verder het liberalisme in Vlaanderen domineren. Vlaamse liberalen kenden de pro-Leopold III-stemming in Vlaanderen, maar hun bezwaren werden weggeblazen omdat de Waalse en Brusselse bazen in hun vrijmetselaarsloges het anti-Leopoldkamp kozen in de koningskwestie. Partijvoorzitter, logebroeder en franskiljon Omer Vanaudenhove schrapte in de jaren ’60 zoveel mogelijk het antikatholieke discours dat lang zijn partij domineerde. De regering Lefèvre (christen-democratisch-socialistisch) willigde met nieuwe taalwetten wat Vlaamse eisen in zoals de afschaffing van Franstalige klassen. Dat viel slecht bij de franskiljons, maar Vanaudenhoves nieuwe Partij voor Vrijheid en Vooruitgang boekte vooral succes met haar antibelastingdiscours (invoering roerende voorheffing). Vanaudenhove verdubbelde het aantal zetels van zijn partij in Vlaanderen, maar het gevolg was dat ook authentieke Nederlandstaligen verkozen werden. De lakmoesproef kwam in 1968. Vanaudenhove (“Mon parti, c’est mon pays”) rekende erop dat de liberalen de grootste partij van het land werden, maar beet in het zand. De Vlaamse liberalen, die eerder schuchter de verhuis van de UCL uit Leuven steunden, werden door Franstaligen als landverraders weggehoond en in Brussel van de liberale lijsten gegooid al waren ze nog zo onderdanig. Eindelijk zagen jonge Vlaamse liberalen de realiteit voor ogen en in 1971 splitste de unitaire partij. Niet dat de Vlaamse liberalen flaminganten werden. Voorzitter Willy De Clercq metselde verder in zijn Franstalige Grootloge. Herman De Croo radbraakte het Nederlands, want hij deed zijn humaniora- en universiteitsstudies in het Frans. Liberale verkozenen bleven ‘gematigd’ bij communautaire eisen, maar geleidelijk verdwenen Franstalige dinosaurussen als baron Kronacker (Leuven) of de Gentse minister Merchiers van de kieslijsten.

Eerste minister ten koste van Vlaanderen

Met Guy Verhofstadt leek het héél even dat de liberalen einde de jaren tachtig een echte Vlaamse partij werden. Als minister leerde hij de twee snelheden en de diepe kloof kennen die Vlaanderen en Wallonië scheidden. Eenmaal in de oppositie werd hij flamingant. Als voorzitter stelde hij een radicaal, bijna confederaal programma op waarin de regio’s volledige financiële en fiscale bevoegdheden kregen. De Belgicistische vleugel van Herman De Croo verbleekte erbij. Verhofstadt promootte een grote Vlaamse volkspartij en verleidde de rechtervleugel van de tam geworden Volksunie die zich bij zijn nieuwe partij Vlaamse Liberalen en Democraten voegde. Jaak Gabriëls, Hugo Coveliers, Bart Tommelein, Jef Valkeniers en Bart Somers geloofden graag de beloftes van Verhofstadt en zagen mogelijkheden hun loopbaan te starten of te verlengen.

Wat Verhofstadt echt interesseerde, was het ambt van eerste minister. Hij begon zijn regeringen 2001-2008 met een cadeau van miljarden aan het anarchistische Franstalig onderwijs. Bij de communautaire Lambertmontakkoorden die hij sloot, stond geen woord meer over volledige fiscale bevoegdheden voor Vlaanderen. De institutionele anarchie werd alleen maar groter. Tijdens zijn regering leek het één ogenblik dat een echte flamingant partijvoorzitter zou worden, maar Jean-Marie Dedecker verloor de ledenverkiezingen (met een reuk van gesjoemel door de partijtop) ten voordele van Verhofstadts vroegere woordvoerder Somers. Met de latere partijvoorzitter Alexander De Croo herhaalde het liberale scenario zich. Hij liet de regering Leterme in 2010 struikelen over de problemen bij de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde maar als minister in de regering Michel sprak hij over “herfederalisering” om Vlaamse eisen onderuit te halen. Toen hij het ambt van eerste minister rook, aarzelde hij niet Vlaamse belangen op te offeren en een regering zonder Vlaamse meerderheid te vormen, hoewel België alleen overleeft dank zij de Vlaamse economie en belastingen. P(est) V(oor) V(laanderen) blijft het juiste etiket.

PAL Nieuwsbrief

schrijf je gratis in

Blijf op de hoogte met onze dagelijkse nieuwsbrief




Historicus Jan Neckers is een graag gelezen auteur op PAL NWS en 't Pallieterke. Jan kreeg vooral bekendheid als journalist en producer van historische reeksen bij de openbare omroep. Neem even een stapje terug van de waan van de dag, en ontdek tal van interessante artikels over kunst en geschiedenis.

Plaats een reactie

Delen