Als ik mijn voetbalcarrière overschouw dan mag ik redelijk tevreden zijn. Waar ik niet gelukkig kan over zijn, is mijn verblijf bij de Rode Duivels. Ik werd 23 keer opgeroepen voor de nationale ploeg en verzamelde 15 caps. Veel te weinig, en dat was mijn eigen domme fout.
Als ik mijn grote mond had gehouden, had ik mijn aantal selecties zeker kunnen verdrievoudigen! Ik heb mijzelf buitenspel gezet. Het begon nochtans uitstekend. Op 31 oktober 1973 speelde ik tegen Noorwegen mijn eerste interland, een kwalificatiewedstrijd voor het WK ’74 in Duitsland. Raymond Goethals was toen de bondscoach. We wonnen met 2-0 en ik werd een vaste waarde. Toen Goethals de fakkel overgaf aan Guy Thys zijn de problemen begonnen. In zijn selectie was er niet veel plaats voor oudgedienden uit het Goethalstijdperk. Alleen Maurice Martens van RWDM en ikzelf bleven over. Mijn eerste basisplaats onder Thys was een thuismatch tegen IJsland. Het werd 4-0 en ik scoorde het eerste doelpunt. Geen vuiltje aan de lucht.
Eigen domme fout(en)
Enkele weken voor een vriendschappelijke wedstrijd tegen Nederland schoot ik in mijn eigen voet door te verklaren in Humo: “Als ik op Rensenbrink trap, dan trap ik op mijn eigen portemonnee.” Door die uitspraak werd ik razend populair bij de Anderlechtsupporters, maar iets minder bij de trainer. Mijn woorden waren niet in dovemansoren gevallen bij Thys en enkele bondsleden. Tegen onze noorderburen was ik nog bij de kern van 16 spelers, maar bij de eerste samenkomst was het al duidelijk dat ik niet ging spelen. Ik werd bij de trainer geroepen, op zijn kamer in het Hilton Hotel van Amsterdam. “Je begrijpt, Gille, dat ik je na die uitspraak in Humo moeilijk kan opstellen. Ik heb respect voor je mening en er is dan ook geen probleem voor de toekomst. Je bent titularis en de volgende match tegen Ierland speel je opnieuw”, deelde hij mij mee. De wedstrijd werd verloren met 2-0 en ik hield mij voor de rest kalm.
Voor de uitwedstrijd tegen Ierland was ik inderdaad weer van de partij. Na een tijdje had ik door dat het weer niks zou worden en ik zocht de bondscoach op om hem te vragen of hij ons gesprek in het Hilton van Amsterdam vergeten was. “Ik doe nooit beloftes aan spelers”, antwoordde hij. “Oké”, zei ik, en verliet de kamer. Voor de afreis simuleerde ik een knieblessure, nam mijn spullen en trapte het af.
Een hele tijd later werd ik nog eens opgeroepen door Guy Thys voor een vriendschappelijke partij tegen Oostenrijk in Charleroi. Ik belde en zei dat ik niet kon komen, dat ik moest werken. Toen Thys mij vroeg wat ik dan zoal deed, antwoordde ik: “Mijn gras maaien.”
Hoe dom kan een mens zijn…