Tijdens de hitte van vorige week nog eens de blauwe reeks van Willy Vandersteen gelezen.
“La résistance” rekruteert collaborateurs
Dit verhaal begint in 1945. Twee kopstukken van het verzet (Raymond Leblanc en Pierre Ugeux – broer van directeur-generaal Staatsveiligheid William) willen een stijlvol jeugdblad op poten zetten. Ze doen een beroep op Georges Remi (Hergé) wiens held Tintin al vóór de oorlog populair is en die tijdens de oorlog in de collaboratiekrant Le Soir publiceerde. Hij gaat graag akkoord de naam van zijn creatie aan het blad te geven, een nieuw verhaal te starten en artistiek directeur te worden.
Probleem is het collaboratieverleden van Hergé. Hij is na de bevrijding vier keer gearresteerd, maar verblijft slechts één nacht in de cel, want hij maakte maar wat “kindertekeningetjes”. Via William slagen de initiatiefnemers erin auditeur-generaal Walter Ganshof te overtuigen Hergé het noodzakelijk bewijs van burgertrouw te verlenen. Als goede Belg wil Leblanc ook een Nederlandstalige editie brengen: Kuifje. Het weekblad verschijnt in september 1946 en slaat in als een bom. De tekeningen worden meestal in vier rijke kleuren gedrukt. Nieuwe tekenaars als Cuvelier (Corentin) en Jacobs (Blake en Mortimer) kunnen met Hergé concurreren. De vormgeving is bijzonder verzorgd. Het rijke Franstalige Brussel zorgt ervoor dat week na week het blad (60.000 exemplaren) uitverkocht is, maar de Nederlandstalige editie (20.000 exemplaren) kwakkelt. Dat heeft oorzaken.
De prijs van het weekblad is niet van de poes: vijf frank. In de armere delen van Vlaanderen is dat een uurloon. En er bestaan al twaalf Franstalige albums met de avonturen van Tintin vooraleer in 1946 het eerste album in het Nederlands verschijnt. Hoofdredacteur Karel Van Milleghem van de Nederlandse versie is de zoon van een VNV’er, want Hergé omringt zich graag met mensen uit de collaboratie. Hij plaatste ondanks de waarschuwingen van zijn Doornikse uitgever zijn Kuifje-verhalen tijdens de oorlog in twee Vlaamse collaboratiekranten en meldde Louis Casterman dat ze hem maar moesten ophangen en dan fusilleren. Van Milleghem en Hergé zijn geïnteresseerd in de Antwerpse tekenaar Willy Vandersteen die een dagstrip maakt voor De Standaard, een krant die na de oorlog twee jaar niet mag verschijnen. Waarschijnlijk weet Van Milleghem dat Vandersteen uit armoede en angst voor tewerkstelling in Duitsland pro-Duitse tekeningen gemaakt heeft. Elf jaar geleden komen historici met de bewijzen op tafel. De familie Vandersteen is zogenaamd geschrokken, volgens mij voor de schijn. Stripverzamelaar Karel Driessen toonde me 50 jaar geleden al lachend die tekeningen, maar collaboratie gold toen nog niet als de ultieme doodzonde.
Hergé en Vandersteen
Vandersteen schrijft en tekent verhaal acht, “De Witte Uil”, van zijn in Vlaanderen populaire Suske en Wiske-reeks als hij Hergé ontmoet. Hij krijgt een koude douche. De Brusselaar gaat akkoord dat de Antwerpenaar een verhaal kan vertellen en dat is voor beide heren de essentie van een strip, maar grafisch kan het niet door de beugel volgens Hergé. Het is allemaal te slordig, met weinig oog voor de decors. De hoofdpersonages zijn te vulgair, te dik (Lambik, S&W) of te dun (tante Sidonie). Dat voddenpopje Schalulleke (Schanulleke in 1964 op verzoek van de Nederlanders) moet tezamen met Sidonie verdwijnen. Vandersteen slikt zijn trots in en verandert in de loop van het eerste verhaal voor weekblad Tintin-Kuifje de fysionomie van Lambik (slanker) en Wiske (geen strikje en een aardappelneus meer, maar blonde krulletjes).
Omdat hij veel nauwkeuriger moet werken, ‘bestudeert’ hij nogmaals het werk van de grote Amerikaanse illustrator Harold Foster (tekenaar van “Prince Valiant”). Nu zou dat een proces voor plagiaat opleveren. “Het Spaanse spook” verschijnt in 1948 in grijze en rode schutkleuren in het weekblad (en wordt later hertekend). De Standaard-uitgeverij heeft inmiddels weekblad Ons Volkske opgericht en daar krijgt dat spook wel vier kleuren. Van Milleghem is ook hier hoofdredacteur en vult het blad grotendeels met verhalen uit zijn ander weekblad; zij het alleen met een schutkleur en op goedkoop papier: 2,5 frank voor de Vlamingen.
Na 70 jaar nog even sprankelend
Vandersteen heeft met onderscheiding zijn examen afgelegd. Het spook verschijnt bij De Standaard-uitgeverij in album. Aan Franstalige zijde duurt het tot 1957 tot uitgeverij Le Lombard het publiceert, want “te Vlaams”. Vervolgens publiceert Tintin-Kuifje in vier kleuren meesterwerk na meesterwerk van de Antwerpenaar. Hij blijft de grote verteller die een perfect kloppend verhaal in elkaar zet en die gags uit zijn penseel tovert waarmee je lacht, al lees je het verhaal voor de honderdste keer (bv. de hilarische scène met Lambiks slapende dromedaris Jezebel in “De Tartaarse helm”). Maar tezelfdertijd wordt de grafiek altijd beter met dynamischer en goed geproportioneerde personages, met mooie en verzorgde decors. Met “De bronzen sleutel”, “De Tartaarse helm” en “De schat van Beersel” overtreft Vandersteen zichzelf. Natuurlijk moppert Hergé, want “Bob et Bobette” (Suske & Wiske in het Frans) hebben ook succes bij Franstalige lezers. Hij ergert zich dat Vandersteen de helden via tovenarij of een hypnotiseur naar het verleden stuurt, want zijn Tintin doet dat niet. Vanaf “Goud voor Rome” (albumtitel “Het geheim der gladiatoren”) laat Vandersteen het verhaal dan maar direct in het verleden starten. Hergé vindt ook dat er te weinig karakterontwikkeling is. Alsof een volmaakte houten Klaas als Kuifje wel diepzinnig is. Hergé geeft Vandersteen de bijnaam “de Bruegel van het beeldverhaal” en ik betwijfel of dat als compliment bedoeld is, want de Brusselaar bewondert abstracte kunst.
De Standaard-uitgeverij publiceert de verhalen vanaf “De bronzen sleutel” met een blauwe voorkaft. Ze tellen 8 pagina’s meer dan de krantenverhalen en ze kosten 55 frank. Te duur voor mijn ouders, zodat mijn tante ze koopt. Ik bezit alle eerste drukken, maar maak me geen illusies. Er ontbreken geen pagina’s, maar strips waren er om te lezen en te herlezen; niet om ze ongeschonden te collectioneren. Vanaf blauw album 5 “De gezanten van Mars” wordt het inhoudelijk wat minder. Vandersteen heeft nog altijd zijn dagelijkse krantenstrip, introduceert met Karel Verschueren Bessy en de bijbelreeks Judi. Ook “De groene splinter” is niet meer zo sterk. Het laatste verhaal voor Tintin-Kuifje is “Het gouden paard” en wordt eerst in 1988 integraal in album gepubliceerd. Vandersteen kiest inmiddels voor kwantiteit en heeft een studio opgericht. Hij tekent nog 12 platen van een nieuw verhaal (vorig jaar vervolledigd en met blauwe voorkaft gepubliceerd als “De Sonometer”), maar geeft in 1958 de brui aan Tintin-Kuifje. Schrijvers als Gilliams, Gysen, Teirlinck, Walschap, Roelandts, Brulez worden haast niet meer gelezen en zelfs Boon en Claus zijn op weg naar de anonimiteit, maar Vandersteens blauwe reeks is 70 jaar later nog altijd sprankelend en springlevend.