Het is deze maand precies 100 jaar geleden dat de territoriale aanspraken van de Turkse president Mustafa Kemal Atatürk bijna tot een nieuwe wereldoorlog leidden. Na de Eerste Wereldoorlog was het ooit zo machtige Ottomaanse rijk nog slechts een schaduw van zichzelf. Meer dan 500 jaar hadden de Ottomanen over grote delen van de Oriënt, Noord-Afrika en de Balkan geheerst, maar hun bondgenootschap met het Duitse keizerrijk en de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie tijdens WO I had hen de das omgedaan.
Het vredesverdrag van Sèvres dat op 10 augustus 1920 door sultan Mehmed VI uit persoonlijke naam met de geallieerden was afgesloten, had het ooit zo immense rijk herleid tot een tiende van het voormalige grondgebied. Het uit 433 artikelen bestaande verdrag herleidde het Turkse territorium tot Klein-Azië, Constantinopel en een klein gebied rond de hoofdstad, de zogenaamde Linie van Çatalca. Turkije moest bovendien – onder stevige druk van de Britse premier David Lloyd George – ook nog eens akkoord gaan met de Griekse heerschappij over de Egeïsche Zee en een Grieks mandaat over Smyrna (het huidige Izmir). De strategisch erg belangrijke Bosporus kwam onder internationale controle.
Grieken gesteund door Britten en Fransen
De Griekse strijdkrachten waren al op 15 mei 1919 onder dekking van geallieerde oorlogsbodems in Smyrna geland. Ze waren in feite door de geallieerden – lees Britten en Fransen – ‘uitgenodigd‘ om voet aan wal te zetten in West-Anatolië vanwege hun vrees voor de Italianen die intussen Antalya onder de voet hadden gelopen. De Griekse regering verantwoordde haar militaire expeditie door te verwijzen naar de omvangrijke Griekssprekende orthodox-christelijke bevolking in Anatolië die bescherming nodig had. Grieken woonden er al sinds de oudheid in Klein-Azië en vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog woonden er tot 2,5 miljoen Grieken in het Ottomaanse rijk. Een deel daarvan was tijdens de oorlog, net als de Armeniërs, ten prooi gevallen aan etnische zuiveringen en bijgevolg werd er vanuit de internationale gemeenschap nauwelijks gereageerd op de Griekse invasie.
Verzet van Atatürk
De Grieken trokken snel landinwaarts en namen bezit van het westelijke en noordwestelijke deel van Anatolië. De nationalistische beweging van de Jonge Turken, die in 1908 Mehmed’s broer, sultan Abdul Hamid II had afgezet, verzette zich, onder aanvoering van generaal Mustafa Kemal Atatürk, met man en macht tegen de bepalingen van het verdrag van Sèvres. Ze braken met de onder Britse controle staande regering in Constantinopel en riepen in Ankara een Nationale Vergadering bijeen, in feite een alternatieve regering onder Atatürk. Met de financiële en militaire steun van de Sovjet-Unie begonnen ze zich op te maken om de Griekse troepen uit Anatolië te verdrijven.
In december 1920 waren de Grieken op twee fronten opgeschoven, waarbij ze Eskişehir vanuit het noordwesten en vanuit Smyrna naderden, en hun bezettingszone hadden geconsolideerd. Begin 1921 hervatten ze hun opmars met kleinschalige verkenningsoperaties die overal op stevige weerstand stuitten van de in hun loopgrachten ingegraven Turken. De Griekse opmars werd zelfs voor het eerst écht gestopt tijdens de Eerste Slag bij İnönü op 11 januari 1921. Hoewel dit een kleine confrontatie was waarbij slechts één Griekse divisie betrokken was, was het een opsteker voor de jonge Turkse revolutionairen van Atatürk.
Griekse blunder
Ondanks de steeds sterker wordende Turkse weerstand lanceerden de Grieken tussen 27 juni en 20 juli 1921 met niet minder dan 9 infanteriedivisies een groot offensief, het grootste tot nu toe, tegen de Turkse troepen op de lijn van Afyonkarahisar-Kütahya-Eskişehir. Het plan van de Grieken was om Anatolië in tweeën te snijden, aangezien deze steden aan de hoofdspoorlijnen lagen die het achterland met de kust verbond. Uiteindelijk, na het doorbreken van de hardnekkige Turkse verdediging, bezetten ze deze strategisch belangrijke centra. In plaats van de aangeslagen Turken te achtervolgen en te vernietigen, staakte het Griekse leger de opmars. Een strategische blunder van jewelste, want als gevolg daarvan, en ondanks hun nederlaag, slaagden de Turken erin omsingeling te vermijden en trokken ze zich strategisch terug aan de oostkant van de Sakarya-rivier, waar ze op minder dan 100 km ten westen van Ankara hun laatste verdedigingslinie organiseerden.
Turks tegenoffensief
In de Slag bij Sakarya, die tussen 23 augustus en 13 september 1921 werd uitgevochten, wist Kemal Atatürk de Griekse opmars definitief te stoppen. De vermoeide en slecht geleide Grieken, die bovendien te kampen hadden met zware logistieke problemen en politiek gekibbel thuis, leden ernstige verliezen en moesten bakzeil halen. Het Griekse front stortte een jaar later in met het grootschalige Turkse tegenoffensief dat op 26 augustus 1922 begon. In Londen en Parijs werd heel even overwogen om troepen te zenden om de Grieken bij te staan, maar uiteindelijk werd, gelet op de nauwelijks in te schatten gevolgen, niet ingegaan op de steeds dwingender wordende Griekse vragen om hulp. Sterker nog, Italiaanse en Franse troepen die elders in Turkije aanwezig waren om toe te zien op het naleven van het verdrag van Sèvres, werden nu teruggetrokken. Niemand zat te wachten op een tweede wereldoorlog…
Turkse moordpartijen en verkrachtingen
Het gevolg was dat de eerste Turkse troepen op 8 september Smyrna binnentrokken. In de haven lagen niet minder dan 21 Britse, Amerikaanse en Franse oorlogsschepen die detachementen aan land hadden gebracht om hun diplomatieke posten en de Europese wijk te beschermen. En dat was geen luxe, want de volgende dag, toen de Turkse hoofdmacht de stad binnentrok, begonnen vrijwel meteen de plunderingen van Griekse en Armeense winkels, moordpartijen en massale verkrachtingen.
De Grieks-orthodoxe bisschop Chrysostomos werd gelyncht in het volle zicht van Franse soldaten. Bij de slachtoffers van de bloedbaden waren ook buitenlandse burgers. Op 9 september werden de Nederlandse koopman Oscar de Jongh en zijn vrouw vermoord, terwijl bij een ander incident een gepensioneerde Britse arts in zijn huis werd doodgeslagen toen hij de verkrachting van een dienstmeisje probeerde te voorkomen. Alsof dat niet volstond werden in de late namiddag van 13 september de Griekse, Armeense en Levantijnse wijken tot op de grond afgebrand door de Turkse troepen.
Met de financiële en militaire steun van de Sovjet-Unie maakte de nationalistische beweging van de Jonge Turken onder leiding van Atatürk zich op om de Griekse troepen uit Anatolië te verdrijven
Tienduizenden vluchtelingen uit deze wijken werden door de Turken dagenlang op het strand gegijzeld. Vanop de oorlogsbodems konden verbijsterde waarnemers zien hoe tientallen radeloze vluchtelingen zelfmoord pleegden…
Op 22 september was de brand uitgeraasd en twee dagen later begonnen de Grieken onder bescherming van de oorlogsvloot met de chaotische evacuatie van bijna 200.000 vluchtelingen. Ze konden evenwel niet verhinderen dat naar schatting 30.000 Griekse en Armeense mannen door de Turken naar het binnenland werden gedeporteerd. Een dodentocht die de meesten niet overleefden…