“Toerisme is een dynamisch proces van bestemmingen die zichzelf steeds weer heruitvinden”
Vraag aan een dozijn willekeurige voorbijgangers op welke manier ze België aan toerisme linken en je kan er donder op zeggen dat de Kust op één en de Ardennen op twee staat. Dat het in werkelijkheid om zoveel meer draait, is wellicht de belangrijkste boodschap die dit boek uitdraagt. Een gesprek over Kust en Ardennen, maar evenzeer over religieus toerisme, wereldtentoonstellingen en het slagveld van Waterloo.
Het is een even klassieke als pertinente vraag wanneer een boek van de persen rolt: waarom precies?
Gerrit Verhoeven: “Het boek was al een tijdje in de maak. Het plan rijpte door onze eigen tochten en de vaststelling dat de geschiedenis van het toerisme heel wat erfgoed bevat. Daar is nochtans nog niet zo veel over gepubliceerd. Je merkt zelf dat sommige delen van het land gewoonweg nergens aan bod komen.”
Andreas Stynen: “De bestaande literatuur over toerisme is nogal eenzijdig. Men gaat zich eerder verdiepen in een bepaalde bestemming, wat dan een soort van canon oplevert. Maar toerisme is geen rechtlijnige ontwikkeling. Een gegeven plek kan vandaag populair zijn, maar morgen niet meer. Dan komt het er op aan zichzelf terug uit te vinden, in die mate dat je van een heus cyclisch proces kan spreken. De theorieën die hierover bestaan, wilden we praktisch toetsen aan het Belgische gegeven.”
Men zou het durven vergeten als men bepaalde beelden ziet tijdens het hoogseizoen, maar toerisme was vroeger erg elitair
Het levert dertien hoofdstukken op, veelal geschreven door andere auteurs. We durven aannemen dat heel wat gewikt en gewogen is, alvorens te beslissen wat wel en niet te weerhouden.
Gerrit Verhoeven: “Het was altijd onze betrachting om een zo breed mogelijk spectrum te volgen, mooi gespreid ook in tijd en ruimte. We keken ook naar het Belgische grondgebied, zelfs al was er bij de slag bij Waterloo nog geen formele Belgische staat. Het is weinig geweten, maar nadat Napoleon in Waterloo verslagen was, ontwikkelde zich daar een heus toerisme rond. De Britten spanden de kroon, de Fransen stelden zich als verliezers terughoudend op, maar jaren later was het niet langer ‘not done’ om als goede Franse patriot naar Waterloo af te zakken.”
Andreas Stynen: “We vinden het belangrijk om ook verschillende types toerisme aan bod te laten komen. Onder meer dit slagveldtoerisme in Waterloo waar Gerrit het net over had, maar ook het fronttoerisme dat na de Eerste Wereldoorlog tot stand kwam. We hebben ook aandacht voor het religieuze toerisme. Wat bijvoorbeeld geschrapt werd, was het toerisme in de Kempen, eenvoudigweg omdat er bijzonder weinig onderzoek naar gedaan is. Daar ligt voor historici nog een haast onontgonnen terrein.”
In jullie academische bezigheden zijn jullie vertrouwd met het onderwerp. Bedoeling was ook die theorie aan de praktijk te toetsen. Deden jullie zelf nog ontdekkingen tijdens het schrijven?
Gerrit Verhoeven: “Ik denk wel te mogen stellen dat het gros ons bekend was, maar wanneer je dieper graaft, ontdek je toch altijd weer nieuwe dingen. Over het toerisme in Belgisch-Kongo bijvoorbeeld, dat om tal van praktische redenen nooit het verhoopte succes heeft gekend. Hetzelfde met het domein van Hofstade, het hoofdstuk dat ik zelf schreef. Een eeuw geleden waren er al klachten van bezoekers die keet schopten (lacht).”
Andreas Stynen: “Iets wat mij extra opviel is de manier waarop verschillende partijen betrokken zijn in de wisselwerking die een bepaald toeristisch proces tot ontwikkeling brengt. Er zijn natuurlijk de toerist zelf, de potentiële bezoekers en zijn interesses. Je hebt overheden, zeker lokale, die een belangrijke rol speelden en blijven spelen. Maar ook verenigingen, ik denk bijvoorbeeld aan Touring of de toenmalige VTB, wier rol niet onderschat kan worden.”
Een belangrijk element is de democratisering van de toeristische sector. Wie het zich veroorloven kon, ging verder reizen en mensen voor wie het ooit een onmogelijke droom leek, werden plots toerist…
Gerrit Verhoeven: “Men zou het durven vergeten als men bepaalde beelden ziet tijdens het hoogseizoen, maar toerisme was vroeger erg elitair. Er was sprake van een stukje democratisering in het interbellum, maar pas na de Tweede Wereldoorlog kwam massatoerisme echt op kruissnelheid. Direct gevolg van die toegenomen toegankelijkheid is dat je een heel andere invulling van het fenomeen toerisme en de locaties krijgt. De Kust is daar een prima voorbeeld van. Chique villa’s en vooraanstaande hotels maakten systematisch plaats voor flats, huurappartementen of campings.”
En dat brengt ons bij het p-woord, patrimonium dus. De Kust is een treffend voorbeeld van afbraakwoede, maar er zijn er andere, heel wat zelfs. Zijn de geesten geëvolueerd op dit vlak?
Gerrit Verhoeven: “Het minste wat je kan zeggen is dat ons toeristisch erfgoed doorheen de jaren en decennia erg stiefmoederlijk behandeld is geweest. Feit is dat achter toeristische ontwikkeling heel vaak een sterke economische druk met dito belangen zat. Ik denk dat we inmiddels wel tot een kentering gekomen zijn.”
Andreas Stynen: “Vraag is natuurlijk in hoeverre de bescherming op tijd komt. Een erfgoedbeleid heeft nu eenmaal vaak vertraging. Men kan zich vandaag inderdaad niet meer inbeelden dat men belle-époquevilla’s gaat platleggen, zoals zo vaak aan de Kust gebeurd is. Maar wat met meer modernistische gebouwen? Volgt men die patrimoniale waarde wel voldoende?”
In Antwerpen maakt men het zo eenvoudig mogelijk voor cruiseschepen, terwijl Venetië er alles aan doet om ze te weren
Jullie hadden het al over de rol die overheden spelen, zeker de lokale. Is de spanning tussen economische en erfgoedbelangen net bij hen niet het grootst?
Gerrit Verhoeven: “Reacties zijn vaak gemengd, in die mate dat je er beslist geen lijn in kan trekken. Bredene en Lombardsijde beschouwden kampeertoerisme als een belangrijke ontwikkelingsfactor, terwijl Blankenberge of Oostende een meer terughoudende houding aannamen.”
Andreas Stynen: “Hetzelfde zie je in de houding ten aanzien van cruiseschepen die bij het aanmeren duizenden potentiële consumenten aan land brengen, of toch voor een bepaald type winkel. In Antwerpen maakt men het zo eenvoudig mogelijk voor deze schepen, terwijl Venetië er alles aan doet om ze te weren. Hetzelfde zie je in Durbuy, waar velen de economische voordelen wel inzien van wat er zich allemaal afspeelt, maar een bepaald segment van de bevolking protesteert. Niet in die mate dat het gewelddadig wordt, toch denk ik dat we kunnen spreken over een tegenbeweging.”
Zit er een vervolg in de maak?
Gerrit Verhoeven: “Van een concreet plan is beslist nog geen sprake. Maar het is wel een plezierige format om aan te werken. Ik sluit zeker niets uit.”
Andreas Stynen: “Sluit ik me helemaal bij aan. Het is een manier om ons wetenschappelijk onderzoek naar een breder publiek te vertalen. Op die manier pareren we kritiek dat we als academici in onze ivoren toren zouden zitten. Met een boek als dit tonen we aan dat ons onderzoek ook een reële meerwaarde heeft voor mensen die gewoonweg in de geschiedenis geïnteresseerd zijn. Wat ik wel kan meegeven is dat in mijn eigen onderzoek de komende jaren toerisme en meer in het bijzonder erfgoedtoerisme een centrale plaats zullen innemen.”
KORTE VOORSTELLING AUTEURS
Andreas Stynen en Gerrit Verhoeven hebben meer dan één zaak gemeen. Niet alleen zijn ze beiden gevormd als (cultuur)historici, ze zijn beiden ook docent in een opleiding erfgoedstudies (Stynen aan de KU Leuven, Verhoeven aan de Universiteit Antwerpen). Gerrit Verhoeven is ook verbonden aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Beiden hebben ook een vriendschapsrelatie, waardoor ze zich ook vinden in… het toerisme.