Dit jaar is het precies 150 jaar geleden dat August Vermeylen in Brussel werd geboren. Vreemd genoeg voelt, op een paar schaarse uitzonderingen na, niemand in Vlaanderen en zelfs het Vermeylenfonds zich geroepen om daar, al is het maar voor héél even, bij stil te staan. En ja, ik weet het… Vermeylen was een belgicist en een socialist, maar dat neemt niet weg dat hij in ’t Pallieterke even in de bloemetjes mag worden gezet, want hij was naast politicus, schrijver, dichter, kunsthistoricus en -criticus, hoogleraar en rokkenjager ook nog eens uitgesproken Vlaamsgezind met een heel eigen kijk op de brede Vlaamse Beweging en welke richting die volgens hem moest uitgaan.
Tien dagen voor hij op 10 januari 1945 in Ukkel aan een hartaanval bezweek, schreef hij ‘De Taak’, een bewogen pleidooi dat volgens zijn biograaf Hans Vandevoorde bedoeld was “om los te komen van het bevoogdend denken, van de onmondigheid die uitloopt in cultuurloosheid en blijvende sociale achterstand”. Hij richtte zich hierbij specifiek naar de Vlaamse Beweging en stelde dat een volk zich diende te ontwikkelen tot een gemeenschap van individuen die “alles zijn wat ze kunnen worden”… Het was een oproep voor een echte zelfstandigheid van de geest, die verder kijkt dan de eigen voordeur, maar tegelijkertijd de belangen van de gemeenschap niet uit het oog verliest. Met het schrijven van ‘De Taak’ sloot hij naadloos aan bij het engagement dat hij een halve eeuw eerder al, zij het in veel scherpere bewoordingen, had verwoord in zijn ophefmakende ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’. Zijn consequent volgehouden en bevlogen oproepen voor sociaal bewogen flamingantisme, culturele herbronning, gemeenschapsvorming en -kunst liepen als een rode draad door zijn hele denken en oeuvre.
‘Van Nu en Straks’
Hij was amper zeventien toen zijn eerste tijdschriftje ‘Jong Vlaanderen’ van de persen rolde waarin hij, om zijn eigen woorden te citeren, de strijd wou aanbinden met “uitgedroogde academiekers, mummieachtige philisters, kleingeestige droogstoppels en dikhuidige kalfsbreinen…” Hij haatte, sterk beïnvloed door geschriften van onder meer Bakoenin en Kropotkin, maar ook Friedrich Nietzsche, de kleinburgerlijkheid en gezapigheid waarin Vlaanderen zich wentelde en wilde in zijn ‘Sturm und Drang’-periode duidelijk zijn stempel drukken op het culturele leven in Vlaanderen.
Vermeylen ontpopte zich tot een literaire duizendpoot en het was dan ook geen toeval dat hij aan de basis lag voor het baanbrekende literaire tijdschrift ‘ Van Nu en Straks’, dat niet alleen levensbeschouwelijk neutraal was, maar vooral een frisse wind deed waaien in de muffe Vlaamse literaire kamers en waarin latere literaire coryfeeën als Karel van de Woestijne, Stijn Streuvels en Herman Teirlinck hun eerste pennenvruchten kwijt konden. Vermeylen maakte dankbaar gebruik van het forum dat Van Nu en Straks hem bood om zijn, niets aan radicalisme ingeboete, politieke en literatuurkritische ideeën te ventileren.
Verwerping gezag van staatsinstellingen
Hij verwierf ruime bekendheid, om niet te zeggen beruchtheid, door zijn essay ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’ dat in 1896 werd gepubliceerd als openingsartikel in de tweede reeks van Van nu en Straks. In een glasheldere taal en sterk beargumenteerd verwierp Vermeylen in dit essay resoluut het gezag van alle staatsinstellingen omdat zij volgens hem de vrije ontplooiing van het individu in de weg stonden. Recht en wet, militarisme en de parlementaire democratie werden ongenadig door hem gehekeld. Zijn scherpste pijlen richtte hij evenwel op de Vlaamse Beweging die hij eng taalparticularisme verweet: “De oplossing van de taalvraag is niet het einde van de Vlaamsche Beweging: het gebruik van het Vlaamsch is slechts een middel en geen doel.” Daarom mocht volgens hem de Vlaamse Beweging “niet slechts een taalbeweging zijn, maar een maatschappelijk streven in den breedsten zin van het woord”.
De Vlaamse Beweging moest dus binnen een véél ruimer sociaal-cultureel perspectief worden geplaatst. De taalstrijd was niet het alfa en omega van de Beweging, maar het moest een opmaat zijn voor een culturele renaissance van het in intellectueel en cultureel opzicht verarmde Vlaanderen… In een tijd waarin er nog niet echt sprake was van een ideologisch stevig onderbouwde Vlaamse Beweging was de ‘Kritiek’ meer dan welkom, tenminste toch voor de jongste generatie waar Vermeylens wekroep niet in dovemansoren viel.
Kosmopolitisch alternatief
In zijn al even spraakmakende essay ‘Vlaamsche en Europeesche Beweging’ verzette hij vier jaar later de bakens nog verder door te poneren dat Vlaamse autonomie pas zin had in een breder, Europees perspectief. De concrete aanleiding om dit essay te schrijven was een tekst waarin Cyriel Buysse zich kritisch had uitgelaten over het flamingantisme. Vermeylen gebruikte het betoog van Buysse als ‘kapstok’ om opnieuw wat hij als “de Vlaamse strijd op zijn smalst”, het “provincialisme” en de “romantische, kleinburgerlijke en particularistische kenmerken van de Vlaamse Beweging” beschouwde, af te kraken. Als alternatief stelde Vermeylen een Vlaamse Beweging voor die zich zelfbewust moest heroriënteren tot een kosmopolitische beweging. De conclusie van dit pamflet werd een slogan van de Vlaamse Beweging: “… om iets te zijn, moeten wij Vlamingen zijn. – Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden.”
Steunpilaar establishment
De rebelse, ooit met het anarchisme dwepende literator werd na WO I – waar hij zich mijlenver van het activisme had gehouden – een gevestigde waarde, een steunpilaar van het ooit door hem gehate establishment – waarop hij door de jongere generaties overigens werd afgerekend -, en pendelend tussen de Vlaamse Club en de salons van de Franstalige Brusselse bourgeoisie een professionele ‘netwerker’ avant la lettre. Hij werd niet alleen opgenomen in de eerbiedwaardige rangen van de koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, maar was ook stichtend lid van de Vlaamse PEN-club, de Vlaamse Vereniging voor Letterkundigen en de Vlaamse Club van Brussel. Tal van bestuursmandaten gaande van de Academia Belgica en de Universitaire Stichting over het Paleis voor Schone Kunsten en het koninklijk Museum voor Schone Kunsten tot het koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis bevestigden zijn rol als belangrijke spin in het culturele en academische web tijdens het interbellum. Hij beschouwde zijn aanstelling tot eerste rector van de eindelijk vernederlandste Gentse universiteit in 1930 wellicht als de kers op de taart. Toch werd deze benoeming niet overal op gejuich onthaald. Een aantal conservatieve Franstalige kranten rakelden zijn verleden nog eens op en noemen hem de ‘anarchist-rector’, terwijl de Vlaams-nationale studenten – die de Brabançonne massaal wegfloten bij zijn installatie – hem verweten zijn jeugdidealen te hebben verraden…