Dit jaar is het op 11 november precies 100 jaar geleden dat de zogenaamde ‘Onbekende Soldaat’ als symbool voor alle tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde en vermiste Belgische militairen een definitieve laatste rustplaats kreeg aan de voet van de Congreskolom in Brussel.
De regering besliste dat de Onbekende Soldaat zou worden begraven aan de voet van de Congreskolom
Het was de liberale en erg belgicistische senator Jean-Alphonse Carpentier die op 10 november 1920 in de Senaat de kat de bel aanbond door een wetsvoorstel in te dienen “pour glorifier un soldat belge inconnu, mort au cours de la Grande Guerre”. België was met het concept van een Onbekende Soldaat vrij laat. Eén dag nadat Carpentier zijn wetsvoorstel had ingediend, waren simultaan in Londen en Parijs de stoffelijke resten van een Britse en een Franse Onbekende Soldaat begraven in respectievelijk Westminster Abbey in Londen en onder de Arc de Triomphe in Parijs. De bedoeling was een ‘lieux de mémoire’ te creëren die door de natie kon worden gedragen en die alle particuliere verschillen zou overstijgen.
Verschil in herdenkingscultuur
In februari 1919 had de Belgische regering echter beslist om in plaats van een graf voor een Onbekende Soldaat een groots opgezet nationaal herdenkingsmonument te bouwen, maar anderhalf jaar later was dit idee beperkt gebleven tot een paar halfslachtige conceptnota’s. Dat had natuurlijk ook veel te maken met een verschil in herdenkingscultuur. De officiële Belgische herdenkingscultuur droeg een uitgesproken unitair, Franstalig en militaristisch karakter en werd gecounterd door de Vlaamse herdenkingscultuur die werd gedragen door het Verbond van Vlaamsche Oud-strijders (VOS) dat duidelijk identitaire en pacifistische, antimilitaristische kenmerken uitdroeg. Politieke keuzes speelden toen al een rol in de collectieve herinnering en de verwerking van het oorlogsleed, en leidde -onvermijdelijk – tot spanningen.
De officiële Belgische herdenkingscultuur droeg een uitgesproken unitair, Franstalig en militaristisch karakter
Carpentiers wetsvoorstel werd aangenomen in de plenaire senaatszitting van 23 november 1920, maar week nogal af van het uiteindelijke concept. Carpentier wou dat op 21 juli 1921 de stoffelijke resten van een onbekende Belgische soldaat plechtig zouden worden bijgezet in de crypte van het Martelarenplein in Brussel. Op deze wijze zouden de gesneuvelden van ’14-’18 “symbolisch verbonden worden met de ‘Onsterfelijke Helden’ die hun bloed hadden gegeven bij de Belgische muiterij van 1830”.
Congreskolom
De regering besliste echter dat de Onbekende Soldaat zou worden begraven aan de voet van de Congreskolom. De eerste steen voor dit monument werd in 1850 gelegd door Leopold I, twintig jaar nadat het Nationaal Congres, de voorloper van het parlement, de Belgische Grondwet had aangenomen. De Brusselse architect Poelaert – die vooral bekend werd door het Justitiepaleis – liet zich voor deze 48 meter hoge zuil inspireren door de zuil van Trajanus in Rome.
Op iedere hoek van de massieve sokkel bevinden zich bronzen allegorische vrouwenfiguren die de basisvrijheden uitbeelden zoals die werden vervat in de Grondwet van de prille staat, namelijk vrijheid van pers, vereniging, onderwijs en godsdienst. Het graf voor de Onbekende Soldaat zou worden ingeplant tussen de twee imponerende bronzen leeuwsculpturen die voor het voetstuk waken.
Bijzondere aanpak
Om te vermijden dat de stoffelijke resten ooit geïdentificeerd zouden worden, werd voor een bijzonder plan van aanpak gekozen. Op vijf Belgische militaire begraafplaatsen werd telkens, volledig willekeurig, een niet-geïdentificeerde gesneuvelde opgegraven en herkist in fraaie acajoukisten naar De Panne gebracht. Vandaar vertrok op 10 november 1922 in alle vroegte een trein met de kisten in een met rouwvelours gesierde wagon naar Brugge. In het station op ’t Zand werden ze opgewacht door militaire detachementen en de liberale minister van Landsverdediging Albert Devèze. Op de cadans van de gedempte trommels van een militaire muziekkapel droegen oorlogsinvaliden de kisten naar de wachtzaal van eerste klasse in het station, die voor de gelegenheid was ingericht als rouwkapel. Tientallen met hun oorlogsmedailles omhangen invaliden vormden een erewacht in de geïmproviseerde rouwkapel terwijl buiten de troependetachementen in vol ornaat, bajonet op het geweer, stonden aangetreden.
De Vlaamse herdenkingscultuur werd gedragen door het Verbond van Vlaamsche Oud-strijders (VOS) dat duidelijk identitaire en pacifistische, antimilitaristische kenmerken uitdroeg
Bij valavond arriveerde Renold Haesebrouck bij de kapel. Deze gewezen lansier uit Assebroek was op 24 oktober 1917, bij een raid op de Duitse stellingen bij Diksmuide, ernstig gewond door granaatscherven en blind geworden. Hij stond als eerste in de registers van het Nationaal Verbond van Oorlogsinvaliden ingeschreven en werd wellicht daarom aangeduid om de kist met de Onbekende Soldaat te identificeren. Generaal majoor Vincent Joseph Ghislain de Longueville vroeg aan hem om een kist aan te wijzen. Hij stapte langs de kisten en raakte ze telkens aan om dan met zijn blindenstok de vierde kist van links aan te wijzen als deze van de Onbekende Soldaat. Nadat Haesebrouck een lauwerkroon op deze kist had gelegd, kon de bevolking de opgestelde kisten begroeten.
Erehaag
De volgende ochtend, 11 november – Wapenstilstandsdag – vertrok de kist per trein naar Brussel. De trein kwam om 09.50 uur aan in het Brusselse Noordstation waar acht oorlogsinvaliden de kist naar een rouwkapel droegen, terwijl de militaire vaandeldragers die de erehaag vormden de 70 regimentsvlaggen van het Belgische leger boven de kist lieten neigen in een saluut. Na een kort oponthoud werd de kist, bedekt met de Belgische tricolore, op een kanonaffuit geplaatst en voortgetrokken door een span van zes artilleriepaarden. Op het korte parcours langs de Kruidtuin stonden honderden oorlogsinvaliden en als dwangarbeiders weggevoerde burgers en politieke gevangenen als een erehaag om de laatste eer te betuigen.
Aangekomen in de Koningsstraat werd de kist plechtig tot aan de Congreskolom gedragen waar de ‘gestelde lichamen’ ze stonden op te wachten. Albert I en zijn zoon kroonprins Leopold, beiden in uniform en met de stormhelm op het hoofd, brachten een militair saluut. Vooraleer de kist werd neergelaten in de grafkuil, hechtte Albert I de onderscheidingen van de Leopoldsorde en het Oorlogskruis aan de driekleur op de kist, daarin gevolgd door de militaire attachés van alle geallieerde naties die ook hun militaire orden op de kist aanbrachten. Terwijl deze ceremonie plaatsvond, vuurden drie artilleriedetachementen in Brussel saluutschoten af waarna, na de traditionele minuut stilte, de kist werd neergelaten. Duizenden oud-strijders en burgers defileerden daarna voor de Onbekende Soldaat. En de vier niet geselecteerde gesneuvelden? Zij werden op hetzelfde ogenblik met gepast militair eerbetoon herbegraven op de Belgische militaire begraafplaats in Assebroek.