Op 18 november 1522 – deze week 500 jaar geleden – werd in het kasteel van Lahamaide bij het Henegouwse plaatsje Elzele Lamoraal I, graaf van Egmont, geboren. Hij werd als 19-jarige de vierde rijksgraaf van Egmont, een Noord-Hollands graafschap dat rechtstreeks onder het gezag van de keizer van het Heilige Roomse Rijk ressorteerde en elfde vrijheer van Purmerend, Purmerland en Ilpendam. Daarnaast was hij ook nog eens heer van Hoog- en Aartswoude, Baer, Fiennes, Zottegem, Armentiers, Lahamaide en Auxy. In 1553 kwam daar nog de titel van prins van Gavere en Steenhuyzen bij… Het was dan ook niet echt verwonderlijk dat het Huis van Egmont tot de meest welstellende en invloedrijkste adellijke geslachten in de toenmalige Nederlanden werd gerekend.
Het was wellicht aan zijn inzet tijdens de Gelderse campagne te danken dat Lamoraal Egmont in 1544 werd opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies
Lamoraal I was de tweede zoon uit het huwelijk van graaf Jan IV, een ridder van de prestigieuze Orde van het Gulden Vlies en kamerheer van keizer Karel V en Francisca van Luxemburg. Als hooggeborene in de Lage Landen was hij in de wieg gelegd voor een carrière in dienst van de heersende Habsburgse dynastie. Hij werd dan ook page aan het keizerlijke hof in Spanje en kreeg er naast een algemene vorming ook nog eens een specifieke militaire opleiding.
Spraakmakende campagnes
Hij diende met zijn bende van ordonnantie – in feite een privélegertje van ruiters en voetknechten – de keizer in verschillende spraakmakende campagnes. Zijn vuurdoop kreeg hij, samen met zijn oudere broer Karel, in 1541 toen Karel V besloot de Barbarijse kapers – Maghrebijnse zeerovers die een terreurbewind op de Middellandse Zee voerden – aan te pakken. Zijn broer die de titelvoerende graaf van Egmont was, raakte dodelijk gewond bij de Slag bij Ras-Tafoura, waardoor Lamoraal hem opvolgde als graaf en de familiebezittingen erfde. Hij onderscheidde zich opnieuw in de laatste Gelderse Successieoorlog en bracht hiermee de volledige Nederlanden onder het gezag van Karel V. In 1543, op het einde van deze veldtocht, toonde hij dat hij, naar het woord van de jurist en kroniekschrijver Pontus Payen “terrible et soudain en sa colère” kon zijn toen hij de – toen Gelderse, maar nu Duitse – stad Düren platbrandde en een groot gedeelte van de inwoners over de kling joeg…
Hoewel hij een katholiek was, nam hij, net als de meeste andere stadhouders, een tolerante houding aan ten opzichte van andersgelovigen
Het was wellicht aan zijn inzet tijdens de Gelderse campagne te danken dat hij in 1544 werd opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies. Zijn vooraanstaande rol werd opnieuw bevestigd toen hij in 1548 de keizer naar de zitting van de Rijksdag in Augsburg vergezelde. Het volgende jaar werd Lamoraal I aangeduid als één van het handvol edelen dat kroonprins Filips II diende te begeleiden bij zijn rondreis door de Nederlanden. Hij liet zich opnieuw opmerken tijdens de Habsburgse campagnes tegen de Fransen die in Artesië de zuidergrens van het rijk bedreigden. Egmont was als bevelhebber van de lichte cavalerie door zijn spraakmakende overwinningen bij Sint-Kwinten en Grevelingen uitgegroeid tot een held van deze oorlogen. Menig hoogdravend gelegenheidsgedicht had na de Vrede van Cateau-Cambrésis in 1559 zijn lof bezongen als bekwame legeraanvoerder. Nog belangrijker was dat hij in hetzelfde jaar door Filips II werd benoemd tot stadhouder van Vlaanderen en Artesië. Zijn prominente positie werd weer eens bevestigd toen hij iets later belast werd met de onderhandelingen voor het huwelijk van Filips II met de Engelse koningin Mary I.
Verraden
In 1559 was Egmont lid geworden van de Nederlandse Raad van State. In dit gremium verzette hij zich met zijn medestanders, de graaf van Horne en de prins van Oranje, met hand en tand tegen kardinaal Granvelle die de inquisitie had ingevoerd in onze gewesten om het protestantisme te bekampen. Ze wisten in maart 1564 tot groot ongenoegen van Filips II te bewerkstelligen dat de kardinaal zijn biezen moest pakken. Hoewel hij een katholiek was, nam hij, net als de meeste andere stadhouders, een tolerante houding aan ten opzichte van andersgelovigen. In het voorjaar van 1565 werd hij door de Raad van State naar Filips II gestuurd om aan hem de houding van de hoge landadel te verklaren en te pleiten voor meer tolerantie. Hij liet zich door de gladpratende vorst om de tuin leiden en ontdekte pas na zijn terugkomst in de Nederlanden dat Filips II absoluut niet bereid was tot concessies.
De zich verraden voelende Egmont stelde zich nog kritischer op en wanneer in april 1566 het Eedverbond der Edelen werd opgericht als een reactie op de inquisitie en de verregaande inmengingen van Spanje in het landsbestuur, was het geen toeval dat zijn privésecretaris Jan van Casembroot er deel van uitmaakte. Kort daarna brak de Beeldenstorm los. Hoewel hij deze in de strengste bewoordingen afkeurde, trad Egmont niet al te hard op tegen de protestanten. Wanneer de geuzen voor de muren van Antwerpen een legertje verzamelden, toonde hij een laatste keer zijn loyauteit aan het staatsgezag door zijn troepen ter beschikking te stellen van Filips van Lannoy die de geuzen op 13 maart 1567 verpletterend versloeg bij Oosterweel. Ondanks het feit dat zijn halfzus, landvoogdes Margaretha van Parma, de situatie langzaam maar zeker onder controle leek te krijgen, stuurde Filips II in de zomer van 1567 de hertog van Alva met een sterke troepenmacht naar de Nederlanden om met harde hand orde op zaken te stellen.
Egmonts prominente positie werd weer eens bevestigd toen hij belast werd met de onderhandelingen voor het huwelijk van Filips II met de Engelse koningin Mary I
Tragische inschattingsfout
Terwijl Willem van Oranje er wijselijk voor koos de Nederlanden te ontvluchten en vanuit zijn Duitse erflanden het verzet te organiseren, bleef Egmont in zijn kasteel in Zottegem resideren. Hij waande zich onaantastbaar. Wat kon hem als hoge heer en vorstelijke dienaar met een onberispelijke staat van dienst overkomen? Het bleek een tragische inschattingsfout van de eerzuchtige en een tikkeltje ijdele edelman te zijn geweest. Koning Filips II en zijn landvoogd Alva achtten de hoge edellieden die zich aan de zijde van Willem van Oranje hadden geschaard, schuldig aan de politiek-bestuurlijke chaos in de Lage Landen. Er moesten voorbeelden worden gesteld en Egmont moest en zou het gelag betalen. Op 9 september 1567 werden Egmont, zijn secretaris Casembroot en de graaf van Horne door Alva onder valse voorwendsels naar een etentje gelokt en gearresteerd. Ze werden in Gent opgesloten en in december voor de Raad van Beroerten gebracht. Egmont beriep zich – tevergeefs – op zijn prerogatieven als Ridder van het Gulden Vlies, waardoor hij enkel door zijn gelijken kon worden berecht. Wegens zijn verzet tegen Granvelle en de inquisitie, zijn gebrek aan enthousiasme bij de onderdrukking van de Beeldenstorm en vooral wegens zijn steun aan de opstandige Willem van Oranje werd Egmont, samen met Horne, wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. Op 5 juni 1568 werd hij samen met Horne op de Grote Markt van Brussel onthoofd.