210 jaar geleden, tussen 26 en 29 november 1812, werd een van de meest imponerende bladzijden uit de militaire geschiedenis van de Lage Landen geschreven. In juni 1812 was de Franse keizer Napoleon Bonaparte begonnen aan zijn meest ambitieuze campagne ooit. Met zijn Grande Armée, goed voor zo’n 466.000 militairen – onder wie een kleine 30.000 mannen uit onze gewesten, die gedwongen waren ingelijfd – was hij de Weichsel overgestoken en Rusland binnengevallen. Wat de bekroning van zijn veldtocht had moeten worden, zijnde de inname van Moskou, draaide uit op een regelrechte nachtmerrie.
Toen hij midden september het door de bevolking verlaten Moskou binnen was getrokken, vernielden de Moskovieten alle voorraden en staken ze een groot gedeelte van de stad in brand. Er restte het Franse Grande Armée niets anders dan, met het vooruitzicht op de barre winter, terug te trekken naar het westen. Op 19 oktober gaf de Franse keizer het bevel tot de terugtocht. Die ontaardde al snel in een enorm drama. Niet alleen de winter haalde hen in, maar ook de Kozakken die, op hun snelle steppepaarden, met de regelmaat van een klok dood en vernieling zaaiden in de Franse rangen. Tot overmaat van ramp braken door de immense koude en een gebrek aan voorraden al snel ziekte en hongersnood uit in de aangeslagen Franse rangen.
Op 19 oktober 1812 gaf de Napoleon het bevel tot de terugtocht vanuit Moskou naar het westen
Pontonniers uit de Lage Landen
Op 21 november, toen de Fransen in een wervelende sneeuwstorm op de oostelijke oever van de Berezina stonden, bleken ze omsingeld te zijn door diverse Russische legerkorpsen. Het plaatsje Borisov, waar de enige brug over de rivier lag, was door de Russen bezet. De Fransen wisten hen daar te verdrijven, maar de brug was door de terugtrekkende Russen vernield, waardoor de Grande Armée was ingesloten. Om uit te kunnen breken, moesten er meteen bruggen worden gebouwd. De mannen die deze klus moesten klaren waren de pontonniers – bruggenbouwers – van twee compagnieën die waren ingedeeld bij het 1e bataljon pontonniers van het 2e Legerkorps dat onder bevel stond van maarschalk Oudinot. Deze 400 bruggenbouwers waren voor het overgrote deel Nederlanders en een handvol Vlamingen onder bevel van kapitein Benthien.
De taak waarvoor ze gesteld werden was quasi onmogelijk, te meer omdat Napoleon op 20 november bij Orsza bevel had gegeven om zestig pontons met brugslagmateriaal te verbranden omdat hij de trekpaarden nodig had voor zijn kanonnen. Het bevel voor de constructie bereikte de Franse generaal Eblé – onder wiens orders Benthien en zijn mannen stonden – in de vroege ochtend van 24 november om 4 uur. Er werd besloten om ter hoogte van een doorwaadbare plaats bij Studianka twee massieve bruggen te bouwen. Eén exclusief voor de infanterie en één voor de cavalerie en voertuigen. Gelukkig voor de bruggenbouwers had Eblé in Orsza nog wat materiaal weten te redden, waaronder enkele veldsmidsen, wagens met steenkolen en smeedijzer, en zes caissons met bijlen, houwelen en ander gereedschap.
Bovenmenselijke bruggenbouwers
Voor iedere brug die ongeveer 90 meter lang en 4 meter breed zou worden, plaatsten de pontonniers zware jukken in de rivier waarop een uit meerdere balkenlagen bestaand dek werd gelegd. Dit alles moest bovendien zeer omzichtig gebeuren, want de voorposten van de Russen stonden niet ver van de geplande oversteekplaats op de andere oever.
Onder normale omstandigheden werden de jukken geplaatst terwijl men gebruik maakte van sloepen of vlotten, maar die waren niet voorhanden. Terwijl een deel van de pontonniers, geholpen door infanteristen, systematisch de houten huizen in Studianka sloopten om de balken te gebruiken voor de bruggen, gingen telkens vier vrijwilligers met een schraag het ijskoude water in en heiden ze die met heel wat moeite in de modderige bedding. De mannen, die vaak tot aan hun nek in het water stonden, kregen te maken met dikke ijsschotsen en enkelen van hen werden door het snelstromende water meegesleurd en verdronken. Tot op het bot verkleumd bezweken heel wat van hen in de volgende uren en dagen aan onderkoeling. Maar dankzij hun quasi bovenmenselijke inspanningen wisten ze de eerste brug in amper acht uur te bouwen… De bouw van de tweede, zwaardere brug, nam iets meer tijd in beslag. Met de voltooiing ervan was het werk voor de pontonniers echter nog lang niet gedaan. De komende dagen waren ze constant in de weer om de beide bruggen intact te houden.
Dankzij de inspanningen van de pontonniers uit de Lage Landen wist het gros van de Franse artillerie zich in veiligheid te brengen
Chaotische oversteek
Intussen sloten de Russen de omsingeling en naderden ze tot op schootsafstand de mensenmassa die, opeengepakt op de oostelijke oever, trachtte zo snel mogelijk de Berezina over te steken. Aanvankelijk verliep de oversteek nog redelijk geordend, maar gaandeweg begon de chaos waarin materiaal en paarden in de steek werden gelaten en honderden in het gedrang werden vertrappeld of overreden. De chaos werd nog groter toen bleek dat de gendarmes, die de toegangen tot de bruggen bewaakten, prioriteit gaven aan de nog fitte militairen waardoor vermoeide achterblijvers, zieken, gewonden en een grote groep burgers pas als laatsten in aanmerking kwamen voor een overtocht.
De eerste brug bleef de hele tijd als bij wonder operationeel, maar daarvoor moesten de pontonniers wel onophoudelijk het dek herstellen. Van de tweede brug bezweken in de avond van de 26ste enkele jukken en ook de daaropvolgende dag sneuvelden er schragende delen. Het was opnieuw aan de inspanningen van de pontonniers uit de Lage Landen te danken dat het gros van de Franse artillerie zich in veiligheid wist te brengen.
Historici schatten de Franse verliezen op 25.000 man, terwijl de Russen ongeveer 15.000 man verloren
Grote verliezen
In de afweergevechten die de Franse aftocht dekten, stonden niet alleen de pontonniers maar ook de mannen van de 123e en 124e Regimenten Infanterie, het 14e Regiment Kurassiers en het 2e Regiment Lichte Cavalerie van de keizerlijke Garde – de beruchte Rode Lansiers – hun mannetje door twee dagen lang de weg vrij te houden voor hun terugtrekkende kameraden. Ook deze eenheden bestonden grotendeels uit Nederlandse – en wat de Rode Lansiers betreft ook Vlaamse – militairen. Twee derde van hen sneuvelde, raakte vermist of werd gewond. De overlevenden werden in de nacht van 28 op 29 november krijgsgevangen gemaakt…
In de vroege ochtenduren van 29 november werden de bruggen vernield. Napoleon had zijn vege lijf en een fractie van zijn Grande Arméé weten te redden. Historici schatten de Franse verliezen in het drie dagen durende drama aan de Berezina op 25.000 man, terwijl de Russen bij benadering 15.000 man verloren. Van de 400 pontonniers die – tegen alle verwachtingen in – de redding brengende bruggen hadden weten te bouwen én te onderhouden, overleefden slechts kapitein George Diederich Benthien, sergeant-majoor Ary Schröder en zes van hun mannen…