Emeritus hoogleraar Luc Rasson is iemand die men als ‘donker toerist’ kan bestempelen. Dat is een reiziger die bewust plekken opzoekt waar de minder prettige bladzijden uit onze geschiedenis geschreven werden. Van Oost-Europa over de Balkan en met bijzondere aandacht voor Italië tot Spanje, niet toevallig voor een romanist. Hij goot zijn ervaringen en bevindingen in een niet alledaags, maar daarom niet minder bijzonder reisboek, uitgegeven bij Uitgeverij Ertsberg.
Hoe zou u zelf het concept ‘donker toerisme’ omschrijven, afgeleid van het Engelse ‘dark tourism’?
“Je zou kunnen zeggen dat het hier draait om toeristen die plaatsen aandoen waar rampen allerhande plaatsgevonden hebben. Dit wordt in het Engels wel eens met de drie d’s omschreven: death, disaster en destruction. Op zich is de praktijk al vrij oud: de slag bij Waterloo trok al na afloop heel wat kijklustigen aan. Steeds meer is men het als een aparte discipline gaan beschouwen. Er heeft zich doorheen de jaren ook een heuse wetenschappelijke activiteit rond ontwikkeld. Aan de Britse Universiteit van Central Lancashire is zelfs een onderzoekscentrum verbonden dat zich op donker toerisme toelegt: het ‘Institute for Dark Tourism Research’, kortweg iDTR. Zoals gezegd, het gaat terug naar de slag bij Waterloo, maar het is vooral na de Eerste Wereldoorlog dat de dingen in een stroomversnelling terechtkwamen. Er zijn ook gradaties in te onderscheiden. Je kan je wel inbeelden dat het bezoeken van Auschwitz zowat het meest duistere is in de categorie. Er zijn ook lichtere vormen: mensen die op cruise gaan met een schip dat zoals de Titanic ingericht is, tot de muziek die er aan boord gespeeld wordt toe. Alleen de ijsberg staat niet op het programma (lacht).”
“De herinnering is iets anders dan de geschiedenis, wat een discipline is die bestudeert wat er feitelijk gebeurd is”
Op welke manier kwam u er zelf mee in contact? We vermoeden dat het niet zoiets is dat je in de betere Paulus-traditie van je paard bliksemt…
“Het moet zo rond de periode 2011-2012 zijn dat ik me bewust werd van het bestaan van het fenomeen. Ik was net op reis geweest naar Litouwen, waar ik verschillende ‘herinneringsplekken’ bezocht die in verband stonden met de Tweede Wereldoorlog, Joden en deportaties. Bij mijn terugkeer botste ik op de term. Ik verdiepte me in de materie en kwam eenvoudigweg tot de vaststelling dat ik een donkere toerist was. Het was de vlag die de lading dekt. De term wordt met andere woorden gebruikt om de manier waarop ik reis te labelen.”
Waarom besloot u tot het schrijven van dit boek over te gaan?
“Eigenlijk is dit vanzelf tot stand gekomen. Aanvankelijk was het niet mijn bedoeling een boek te schrijven. Wel publiceerde ik na mijn reis naar Litouwen, waarover ik het net had, een artikel in het tijdschrift Streven. Er volgden nog andere publicaties. De laatste jaren reisde ik ook veel naar Spanje en Italië, in mindere mate naar Oost-Europa. Ik bezocht tal van herinneringsplaatsen en stelde me telkens de vraag hoe men er met de turbulente 20ste eeuw omspringt. Dit laatste vind ik een essentieel punt. De herinnering is iets anders dan de geschiedenis, wat een discipline is die bestudeert wat er feitelijk gebeurd is. Bij de herinnering draait het rond de interpretatie van deze historische feiten. Het boeit me dissonanties tussen beide te zoeken. Dit levert soms vreemde dingen op. In Polen bijvoorbeeld heb je haast een concurrentie tussen de categorieën van slachtoffers. Idem in het Balticum waar de lokale bevolking erg geleden heeft en soms geneigd is het specifieke lijden van de Joden wat naar het achterplan te verdringen.”
“Het is essentieel dat men vermijdt het verleden ongenuanceerd te benaderen”
In uw boek gaat heel wat aandacht naar Italië en Spanje. En wat opvalt: beide landen gaan op een heel andere manier om met dat duistere verleden van hen.
“Italië is een voorbeeld van wat door historici een ‘milde herinnering’ wordt genoemd. Ondanks alles, gaan ze op een heel ontspannen en gelaten manier om met hun verleden. Je botst op sommige plaatsen nog op tekens die rechtstreeks naar het fascisme verwijzen, zonder dat wordt geijverd die te verwijderen. Dit zou in een land als Duitsland ondenkbaar zijn. In Spanje verloopt die omgang met het verleden bitsiger. Voor een deel kan dat wellicht verklaard worden door het feit dat het einde van het franquisme pas in 1977 plaatsvond, toen Italië al drie decennia een democratie was. Het valt ook op dat Spanjaarden – en wat ik nu zeg is een aanvoelen, niet wetenschappelijk onderbouwd – fanatieker reageren dan Italianen. Een Madrileense boekhandelaar zei me ooit, tijdens een gesprek over de Burgeroorlog: ‘Wij Spanjaarden laten ons gemakkelijk meeslepen door onze passies.’”
U stelt het vast in uw boek: meer dan democratieën vertonen dictaturen de neiging de publieke ruimte in te nemen. Toch zie je ook bij ons heel wat dingen die naar het verleden verwijzen, waaronder ook de kolonisatie. Hoe kijkt u hier vanuit uw achtergrond en belangstelling tegen aan?
“Er is sowieso te weinig nuance in dit debat, terwijl het net essentieel is dat men vermijdt het verleden ongenuanceerd te benaderen. Of je het nu wil of niet, de geschiedenis is geen mooi verhaal. Mensen waren niet perfect, en zijn dat vandaag nog steeds niet. Je kan je afvragen hoe men over honderd jaar over ons zal oordelen. Punt is dat ik het bekladden en vernietigen van monumenten problematisch vind. Naar het verleden kijken moet gebeuren met wat ik in mijn boek ‘historische empathie’ noem. Je moet trachten je in de plaats van de persoon van toen te stellen, wat nog iets anders is dan goedpraten of verontschuldigen. Vandaag lijkt het wel of men enkel veroordelend met het verleden kan omspringen.”
Het komt niet onmiddellijk aan bod in uw boek, maar wat vindt u van de wijze waarop men in een land als Frankrijk met het eigen verleden omspringt?
“De voorbije decennia is al heel wat gebeurd, zeker wanneer het over de erfenis van de Tweede Wereldoorlog gaat. Een pijnlijk hoofdstuk blijft echter de oorlog in Algerije. In het bijzonder de kwestie van de Harki’s ligt gevoelig. De Harki’s waren de Algerijnen die aan Franse zijde streden. Een erg pijnlijk lot was hen beschoren bij de onafhankelijkheid en Frankrijk keek grotendeels de andere richting uit. Het moet gezegd dat men zich de laatste jaren op dit onderwerp is gaan focussen, maar een afgesloten hoofdstuk is het allerminst. De Algerijnse Oorlog heeft destijds Frankrijk sterk verdeeld. Algerije was immers al sinds 1830 onderdeel van Frankrijk, dat is langer dan een stad als Nice of de Savoie. En niet als een kolonie, maar als enkele volwaardige departementen. Tekenend ter zake was de houding van de Franse schrijver Albert Camus, zonder meer een progressieve geest, geboren in het Algerijnse Oran. ‘Je crois à la justice, mais je défendrai ma mère avant la justice’, zei hij ooit. De uitspraak is hem erg kwalijk genomen. Zelf was hij voorstander van een derde weg voor Algerije: het behouden als onderdeel van Frankrijk, maar voorzien van een grote autonomie.”
Is er één bepaalde plek of gebeurtenis uit uw boek die een bijzondere indruk op u gemaakt heeft?
“Op een herfstdag in 2016 bezocht ik een zogenaamde foiba in de streek van Triëste. Deze kloven van soms wel 150 meter diep werden in mei ’45 door de partizanen onder Tito gebruikt om tegenstanders, Italianen, Slovenen of fascisten in te gooien. Die specifieke foiba die ik bezocht kende geen enkele vermelding, maar dankzij historisch onderzoek wist ik dat op specifiek die plek er twintig mensen in geduwd waren. Ik stond daar moederziel alleen en bracht op die manier een stille hulde aan die mensen. Dit is het soort ervaring dat ik als donker toerist erg sterk vind. Je probeert de herinnering op te roepen van die mensen die letterlijk in de vergeetput zijn terechtgekomen. Een gevoel als dit staat haaks op de ervaring die je in een of ander oorlogsmuseum opdoet. Vaak zijn die wel historisch correct uitgebouwd, maar de commercialisering errond vind ik dodelijk voor de sfeer.”
Luc Rasson beknopt
* Studeerde aan de universiteiten van Antwerpen en Princeton
* Schreef een doctoraatsthesis over de figuur van Robert Brasillach
* Voormalig hoogleraar Franse letterkunde (Universiteit Antwerpen)
* Auteur van verschillende boeken in het Nederlands en het Frans over onder meer de band tussen literatuur en politiek