Op het proces rond de aanslagen van 22 maart 2016 in Zaventem en Maalbeek heeft Mohamed Abrini, de zogenaamde ‘man met het hoedje’, ermee gedreigd om niet meer te antwoorden op de vragen. Hij deed dat uit onvrede met de “vernederende” manier waarop de beschuldigden van de gevangenis naar de rechtszaal getransporteerd worden.
Abrini verwees in zijn tussenkomst naar de woorden van de voorzitter, die de juryleden erop had gewezen dat ze zich niet mogen laten leiden door wraak bij het vormen van hun oordeel. De beschuldigde zei dat hij al “zeven jaar uw wraak ondergaat”.
Abrini wordt naar eigen zeggen bij elk gevangentransport “vernederd”. Hij hekelde dat hij zich moet uitkleden, dat hij geblinddoekt wordt en dat hij naar “satanische muziek” moet luisteren. “Ik zal niets zeggen tot het einde van het proces als het zo blijft doorgaan”, zei Abrini, die daarbij de vergelijking maakte met het proces in Frankrijk, waar hij “wel respectvol” werd behandeld.
In een brief gericht aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, en aan het parket, uit onder anderen de advocaat van Salah Abdeslam, Delphine Paci, bezwaren tegen de detentie- en overbrengingsvoorwaarden. De voorzitter van het hof van assisen, Laurence Massart, die de brief in kopie ontving, zei dat die voorwaarden niet tot haar bevoegdheden behoren. Bij het openbaar ministerie was hetzelfde geluid te horen.