Op 28 januari 1898 – deze week precies 125 jaar geleden – werd Aloisius ‘Wies’ Moens in Sint-Gillis bij Dendermonde geboren. Als pientere knaap volgde hij de humaniora aan het nabijgelegen Heilige-Maagdcollege in Dendermonde waar hij in contact kwam met de plaatselijke, een paar jaar eerder door Lodewijk Dosfel opgerichte, studentengilde ‘Jong maar moedig’ en de ‘Vlaamsche Bond’. Moens kwam daar sterk onder invloed van de ideeën van Lodewijk Dosfel die de taalstrijd verbond met de sociale strijd.
De Eerste Wereldoorlog zou bepalend worden voor de toekomst van Moens. Wanneer de Duitse bezetter besliste om, in het raam van de ‘Flamenpolitik’,de Gentse universiteit te vernederlandsen, schreef hij zich op 19 oktober 1916 in als student in de eerste kandidatuur Germaanse filologie. Vijf dagen later ging het eerste academiejaar van start en profileerde Moens zich niet alleen snel als een leergierige studax, maar ook, als bestuurslid van de Politieke Commissie in het overkoepelende studentencorps ‘Hou ende Trou’, tot een vurige propagandist voor het activisme, de politieke stroming die met Duitse hulp de vooroorlogse Vlaamse eisen wilde realiseren.
Veroordeeld
Zijn betrokkenheid bij het activisme kwam hem na de wapenstilstand in 1918 duur te staan. In tegenstelling tot het grootste deel van het academische korps en heel wat studenten was Moens niet ondergedoken of gevlucht. Hij werd op 13 december 1918 aangehouden om op 27 mei 1919, zonder vorm van proces, te worden vrijgelaten. De blijkbaar niet goed ingelichte raadkamer had geoordeeld dat “zijn jeugdig flamingantisme het vaarwater van het politieke activisme had vermeden”. Op 7 december van datzelfde jaar werd hij echter opnieuw aangehouden en deze keer was het menens. Hij zat een jaar in voorarrest voordat op 8 december 1920 voor het assisenhof van Oost-Vlaanderen zijn proces begon. Twee dagen later werd hij veroordeeld tot vier jaar cel en een fikse geldboete. Zijn veroordeling – van de honderden oud-studenten van Gent werden er slechts acht strafrechtelijk veroordeeld – veroorzaakte een golf van verontwaardiging in de Vlaamse kranten. In het begin van december werden er al door socialistische, katholieke en Vlaams-nationalistische Kamerleden verzoekschriften tot zijn vrijlating ingediend bij minister van Justitie Vandervelde. Deze bezweek voor de druk en op 5 maart 1921 mocht Wies Moens, weliswaar onder voorwaarden, de gevangenis verlaten.
Literaire avant-garde
Achter de tralies publiceerde hij zijn gedichtenbundel ‘De Boodschap’ en zijn ‘Celbrieven’. Met deze publicaties profileerde Moens zich, samen met onder andere Gaston Burssens, Marnix Gijsen en Paul Van Ostaijen, tot de literaire avant-garde van het humanitair-expressionisme. Die dichters geloofden rotsvast in een – vaak christelijk geïnspireerde – universele broederschap en zagen zichzelf als visionairen die ten dienste stonden van de gemeenschap. De Noord-Nederlandse essayist en collega-dichter Gerard Bruning omschreef Moens in die periode omwille van zijn humanisme, maar ook z’n consequente rechtlijnigheid, niet geheel ten onrechte als “een naneef van St.-Franciscus en Savonarola”.
Na zijn vrijlating vervulde Moens meteen zijn legerdienst. In 1922 huwde hij met Margaretha Tas en ging hij – drie jaar lang – aan de slag als secretaris bij het baanbrekende Vlaamsche Volkstoneel. Hij publiceerde de dichtbundels ’Opgangen’ (1922) en ‘Landing’ (1923). In 1923 richtte hij het tijdschrift ‘Pogen’ op dat een katholieke dogmatische kunstopvatting en esthetiek verdedigde. Na het vroegtijdige faillissement van ‘Pogen’ en onenigheid bij het Volkstoneel, nam Moens daar ontslag om van zijn pen te gaan leven. Hij publiceerde nieuwe gedichten en vertaalde onder meer Chesterton, Ghéon en Hölderlin. Door het feit dat zijn steeds meer politiek wordende poëzie – in tegenstelling tot zijn vroegste werk – lang niet overal meer positief werd onthaald, ging hij zich evenwel meer en meer focussen op een politiek-ideologisch engagement.
Moens geloofde rotsvast in een – vaak christelijk geïnspireerde – universele broederschap en zag zichzelf als visionair die ten dienste stond van de gemeenschap
Verdinaso
In oktober 1931 stichtten Moens en Joris van Severen het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso), dat de politieke Groot-Nederlandse gedachte en een autoritair ideeëngoed verenigde in een totale maatschappijhervorming: de ‘Dietse volksstaat’. Nadat Van Severen op 14 juli 1934 de ‘Nieuwe Marsrichting’ aankondigde, een eenzijdige demarche die het einde inluidde van de revolutionaire anti-Belgische doctrine van het Verdinaso, kwam het tot een breuk met Moens die niet kon aanvaarden dat de ‘zuivere’ Groot-Nederlandse gedachte werd prijsgegeven en vervangen door een zogenaamd Bourgondisch ideaal, waarbij gestreefd wordt naar een hereniging met inbegrip van de Walen en de Luxemburgers.
Nadat hij het Verdinaso met slaande deuren had verlaten, stond Moens – die meer en meer de reputatie kreeg van een scherpslijper te zijn – meer dan ooit politiek en ideologisch geïsoleerd. Dat belette hem echter niet om verder de ingeslagen weg van het volks-Dietse nationalisme te bewandelen, waarvan Moens in het door hem gestichte weekblad ‘Dietbrand’ de belangrijkste, want in feite, de énige theoreticus werd. Hij pleitte in tal van bijdragen onophoudelijk voor de politieke en staatkundige eenheid van Groot-Nederland, een Dietse volksstaat op nationaal-solidaristische grondslag. Daarbij maakte hij bewust abstractie van de Vlaamse Beweging en de taalstrijd die hij voorbijgestreefd vond.
Radio
Kort nadat de bezetting tijdens WO II een feit was, stelde Moens zich kandidaat voor een vacante baan als inspecteur voor de volkshogescholen. Hij kon hiervoor rekenen op de steun van het bezettingsbestuur, maar omdat hij weigerde de officiële Belgische eed af te leggen, verzette secretaris-generaal Marcel Nyns zich tegen Moens en benoemde hij Gerard Walschap. Vanaf april 1941 verzorgde Moens de gesproken radio-uitzendingen van Zender Brussel om in januari 1942 algemeen leider van de omroep te worden. Op 31 december 1943 nam hij echter ontslag omdat hij zich steeds meer ergerde aan de toenemende Duitse inmenging in de programmering. Hij weigerde de zender in te schakelen voor de propaganda van de DeVlag en de Hitlerjugend Flandern. Blijkbaar had men aan Duitse zijde al langer op zijn ontslag geanticipeerd, want al de volgende dag werd hij in deze functie vervangen door componist en dirigent Paul Doulliez, die als Waffen SS-Kriegsberichter aan het oostfront had gediend…
Achter de tralies publiceerde Moens zijn gedichtenbundel ‘De Boodschap’ en zijn ‘Celbrieven’
Ideologische invloed op Karel Dillen
Bij de bevrijding in september 1944 dook Moens onder. In mei 1947 werd hij bij verstek ter dood veroordeeld. Vier maanden later vluchtte hij naar Nederland waar hij werkzaam was als leraar Nederlands en stichter-directeur van de Limburgse Volkshogeschool Carmel. In december 1968 weigerde hij principieel van de genademaatregel, waardoor hij naar België had kunnen terugkeren, gebruik te maken zolang er geen algemene amnestie zou zijn. Hoewel hij tijdens zijn ballingschap geen actieve rol meer speelde in de Vlaamse strijd, oefende hij met zijn rabiate antibelgicisme grote ideologische invloed uit op Karel Dillen en speelden zijn ideeën ontegensprekelijk mee bij de oprichting van het Vlaams Blok, vier jaar voor Moens in Geleen overleed.