Op 11 januari 1923 bezetten Franse en Belgische troepen het Ruhrgebied als reactie op de onwil van de Duitse regering om over de brug te komen met de torenhoge herstelbetalingen die aan Duitsland waren opgelegd in het Verdrag van Versailles. Een andere reden waarom de Fransen manu militari ingrepen, had alles te maken met het afsluiten van het Verdrag van Rapallo op 16 april 1922.
Op die dag had Duitsland in deze Italiaanse badstad als eerste land ter wereld de Sovjet-Unie erkend en een vriendschapsverdrag met hen gesloten. Dit veroorzaakte begrijpelijkerwijze nogal wat internationale opschudding, want het markeerde het einde van het diplomatieke isolement waarin beide staten sinds het einde van de Grote Oorlog verkeerden. Vooral de Fransen, die de Duitsers voor geen haar vertrouwden, ervoeren dit als een kaakslag. De Franse minister-president Poincaré wilde Duitsland zo geïsoleerd mogelijk houden en de verharding in de Franse houding ten opzichte van de Duitsers was dan ook vanuit dit oogpunt meer dan begrijpelijk.
De beruchte hyperinflatie van 1923 was het gevolg van het Duitse verzet tegen de herstelbetalingen
België stond niet bepaald te trappelen van ongeduld om mee de Ruhr te bezetten – temeer daar Londen én Washington zich duidelijk tegen dergelijke actie verzetten -, maar kon moeilijk neen zeggen tegen de machtige zuiderbuur. Het was de schrik om een deel van de, voor de Belgische economie broodnodige, herstelbetalingen mis te lopen, maar ook om vanuit Parijs beschuldigd te worden niet loyaal te zijn, die de Belgische regering overstag deden gaan. Bovendien wilde de Belgische premier Theunis zo wellicht ook verhinderen dat de eigengereide en revanchistische Fransen ‘cavalier seul’ zouden spelen in de Ruhr.
Passief Duits verzet
In totaal trokken 60.000 manschappen – later opgetrokken tot 100.000 – het industriële hart van Duitsland binnen. De bezetters deden dit onder het voorwendsel dat de lokale steenkool- en cokesproductie als ‘onderpand’ zo werd ‘veiliggesteld’ voor de herstelbetalingen… De binnenvallende troepen hielden streng toezicht op de houtkap en de kolenproductie, maar vonden al snel geen bereidwillig personeel meer. Als gevolg hiervan sloten ze mijnen en fabrieken, namen ze bedrijfskassen in beslag en zetten ze 180.000 mensen op straat. Niet alleen de internationale gemeenschap reageerde afkeurend op de bezetting, maar vooral in Duitsland lokte die felle reacties uit. Rijkskanselier Wilhelm Cuno riep in Berlijn op tot passieve weerstand tegen de bezetters en de regering weigerde nog verdere steenkoolleveringen aan de twee landen. De arbeiders in de Ruhr sloegen daarop massaal aan het staken en demonstreren. De Duitse regering betaalde zelf het loon van de stakers en drukte daarvoor massaal geld bij, waardoor de Duitse munt compleet waardeloos werd. Die beruchte hyperinflatie van 1923, die heel wat Duitsers ruïneerde, was dus het gevolg van het Duitse verzet tegen de herstelbetalingen.
De Belgen, die net vier jaar onder het Duitse juk hadden geleefd, bleven de bezetting zien als een mooie gelegenheid tot revanche
Sabotage
In tegenstelling tot de oproepen van de Rijksregering, was er naast het passieve verzet van de bevolking ook actief verzet van nationalistische sabotageteams die waren gevormd uit leden van de voormalige Vrijkorpsen. Deze paramilitairen bliezen enkele kanaalbruggen en treinsporen op om te voorkomen dat goederen werden afgevoerd, ze vielen Franse en Belgische posten aan en liquideerden minstens acht Duitse collaborateurs. Bij de bestrijding van deze saboteurs speelde de Belgische Sûreté Militaire een duistere rol. De militaire veiligheidsdienst – die tijdens WO I was ontstaan – werd eind september 1919 formeel ontbonden, maar ten behoeve van het bezettingsleger in Duitsland werd de ‘Sûreté Militaire de l’Armée d’Occupation’ (SMAO) gecreëerd. De geschiedenis van deze SMAO werd doorspekt met aanslagen en schandalen.
Zo schoot op 21 maart 1923, naar aanleiding van een uit de hand gelopen identiteitscontrole, SMAO-agent Schmitz een ‘Schutzpolizist’ dood in Hamborn. Al snel werd duidelijk dat Schmitz niet uit wettige zelfverdediging had gehandeld. Als vergelding vermoordden saboteurs twee dagen later de Belgische luitenant Graff, die zij verkeerdelijk voor Schmitz hadden aanzien. Ook de rol die de SMAO speelde na de zwaarste aanslag op de Belgische troepen oogstte heel wat kritiek. Op 30 juni 1923 om 01.30 uur werd ter hoogte van de Rijnbrug bij Hochfeld een bomaanslag gepleegd op een trein met Belgische verlofgangers. Acht militairen werden op slag gedood, twee raakten zwaargewond en tien tot vijftien militairen liepen lichte verwondingen op. De twee zwaargewonde militairen overleden later aan hun verwondingen. De daders konden nooit gevat worden… Verschillende critici verweten de SMAO laksheid en sommigen beschuldigden de SMAO-leiding zelfs van het hebben van een eigen, geheime agenda waarbij ze bescherming zouden hebben geboden aan sommige saboteurs.
Wie alvast niet werd beschermd, was de 29-jarige Albert Leo Schlageter, voormalig Vrijkorps-soldaat en lid van de NSDAP. Hij werd de martelaar van het hele verzet tegen de bezetting van het Ruhrgebied. Na verschillende succesvolle sabotagedaden werd hij gearresteerd, ter dood veroordeeld door een Franse militaire rechtbank en op 26 mei 1923 – ondanks nationale en internationale protesten – geëxecuteerd.
Belgische wraakgevoelens
De bezetting van de Ruhr stond haaks op de pacificerende plannen die Edouard Rolin-Jacquemeyns, de Belgische Hoge Commissaris voor de sinds 1918 in voege zijnde bezetting van de linkeroever van de Rijn, had uitgestippeld. Maar de pro-Franse Belgische legerleiding had héél wat minder bezwaren. Veel Belgische militairen waren veteranen van de Eerste Wereldoorlog en bijgevolg niet bepaald ‘Deutschfreundlich’. Dat manifesteerde zich niet alleen in hun geringe voorbehoud bij de Franse invasieplannen, maar ook in hun houding in het bezette gebied. Uit verschillende rapporten blijkt dat de Belgische militairen werden geplaagd door wraakgevoelens ten opzichte van de Duitse bevolking. De Belgen, die net vier jaar onder het Duitse juk hadden geleefd, bleven de bezetting zien als een mooie gelegenheid tot revanche. Met incidenten als gevolg. Meestal bleven deze beperkt tot beledigingen of kleine pesterijen, maar soms escaleerde dit tot verkrachting, geweldpleging en in enkele gevallen zelfs moord…
Om uit de chaos te raken, kwam in 1924 het Dawesplan: Duitsland hervatte de herstelbetalingen en mocht daarvoor grote bedragen in het buitenland lenen
Dawesplan
Omwille van de snel verslechterende economische situatie herriep de Duitse regering – die ook nog eens geconfronteerd werd met putschpogingen door communisten en nationaalsocialisten – in september 1923 de oproep tot passief verzet. Om uit de chaos te raken, kwam het in augustus 1924 tot het Dawesplan, een regeling waarbij Duitsland beloofde de herstelbetalingen – die gereduceerd werden tot 112 miljard goudmark – te hervatten en waarvoor het grote bedragen in het buitenland mocht lenen. De rust keerde terug en de laatste Belgische troepen verlieten in juli-augustus 1925 de Ruhr. Er waren aan Duitse zijde 137 doden en 603 gewonden gevallen. De totale economische schade door de bezetting van het Ruhrgebied bedroeg naar schatting 3,5 tot 4 miljard goudmark.
O ja, nog dit: de laatste schijf van 89,9 miljoen euro aan de beleggers die, in uitvoering van het Dawesplan, aan Duitsland hadden geleend, werd in 2010 afbetaald…