Ik weet niet of er rond 11 juli in de Vlaamse kranten veel artikels over de Guldensporenslag zullen verschijnen. Ik durf wel een voorspelling maken: als er een artikel verschijnt, dan zal de ondertoon denigrerend zijn en dan zal het stuk een smalende titel dragen van het type ‘Flaminganten weten niet welk beest ze uithangen’ of ‘Jan Breydel leverde de pistolets met américain’.
Sinds het laatste kwart van de vorige eeuw is er in Vlaanderen een stroming dominant die je moeilijk anders kan omschrijven dan antinationalistisch en anti-identitair. Dat vertaalt zich ook, zeker in de manier waarop geschreven wordt over de Guldensporenslag. De riedeltjes zijn ondertussen wel bekend: “De Guldensporenslag was geen nationale strijd”, “De Brabanders vochten mee met de Fransen”, “Er vochten Walen mee in het Vlaamse leger”, “Conscience was een belgicist”, …
Het probleem is natuurlijk niet dat er verschillende visies bestaan of dat er nieuwe inzichten groeien. Integendeel, ‘du choc des idées jaillit la lumière’. Wel problematisch is dat elke zogenaamde ‘contextualisering’ of ‘ontmythologisering’ altijd dezelfde richting uitgaat. Linkse of belgicistische mythes ontsnappen echter merkwaardig genoeg aan de aandacht. In dit weekblad met zijn slecht karakter zetten we graag de puntjes op de i. We hielden voor u vijf beweringen over de Guldensporenslag tegen het licht.
“De Guldensporenslag was geen nationale strijd”
Het is opvallend hoe in de hedendaagse bijdragen elke nationale of patriottische drijfveer krampachtig wordt ontkend. Toegegeven, de strijd van 1302 is een complex verhaal waarbij ook feodale, dynastieke en economische belangen speelden. Bovendien zou het inderdaad absurd zijn om aan middeleeuwers een hedendaags nationalisme toe te dichten.
Uit de bronnen blijkt evenwel dat de strijd van 1302 ook door tijdgenoten gezien werd als een conflict van Vlaanderen tegen Frankrijk. We lezen in de Brugse stadsrekeningen dat de oorlog gevoerd werd “omme ’t land te beschermene”. In andere bronnen gaat het “omme die defensie van den lande” en “omme die vrijheden van al den lande van Vlaenderen te behouden”. Ook in Franse en Engelse kronieken vechten de Vlamingen “voor de gerechtigheid en de vrijheid van hun vaderland” en “om hun geboortegrond te verdedigen”.
Het weggommen van elk Vlaams (proto-)nationaal gevoel heeft duidelijk meer te maken met de drang van sommige hedendaagse auteurs om zich te distantiëren van elk Vlaams-nationaal project, dan met wetenschappelijk onderzoek.
“De Brabanders deden mee met de Fransen”
Anders dan vaak beweerd wordt, stond het hertogdom Brabant helemaal niet aan de Franse kant. Integendeel. Bij het uitbreken van het conflict tussen de Franse koning en Gwijde van Dampierre in 1296, had hertog Jan II van Brabant de zijde van Gwijde gekozen. De hertog deed dat niet uit Vlaamsgezindheid, maar omdat hij deel uitmaakte van een brede anti-Franse coalitie die door de Engelse koning op de been was gebracht.
In 1302 was de hertog verrast door het uitbreken van de opstand en keek hij de kat uit de boom. Later koos hij weer de zijde van de Vlamingen: in 1304 trokken de Brabanders en de Vlamingen samen op tegen Holland, dat wel aan de zijde van de Franse koning stond.
In het feodale stelsel kreeg een ridder grond ‘in leen’ in ruil voor militaire dienst. Een aantal Brabantse edelen hadden ook lenen van Frankrijk. Zo kwamen ze in 1302 in het Franse leger terecht. Godevaart van Brabant, Jan van Vierson, Arnold van Wesemael… zijn namen van Brabantse edelen die inderdaad in het Franse leger vochten.
Het omgekeerde gebeurde echter evengoed: Arnoud van Affligem, Hendrik van Brabant, Jan I Berthout van Berlaer, Goswin van Gossenhoven en andere Brabantse ridders stonden op de Groeningekouter aan de Vlaamse kant. Als er vanaf 1304 over vrede werd gesproken, was één van de vier Vlaamse onderhandelaars een Brabantse ridder: Jan van Cuyck. De stelling dat ‘de Brabanders’ met de Fransen meevochten is dus grotendeels onjuist.
“Er vochten ook Walen in het Vlaamse leger”
Een ander riedeltje is de aanwezigheid van ‘Naamse stadsmilities’ in het Vlaamse leger. Zelfs de ‘Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging’ vermeldt dit. Op die manier is de Guldensporenslag geen Vlaamse, maar een ‘Belgische’ overwinning.
Het verhaal steunt op twee lijntjes bij de kroniekschrijver Velthem: “So sende Jan van Namen liede sinen broeders te hulpen dan, met platen wel ses hondert man”. In hedendaags Nederlands luidt dit: Jan van Namen zond hulp naar zijn broeders, zeshonderd gepantserde ruiters.
Het is natuurlijk niet omdat er versterkingen gestuurd werden door iemand die ‘Jan van Namen’ heet, dat de ruiters ook uit Namen afkomstig zijn. Onderzoek wijst uit dat Jan van Namen in het gehele gebied tussen Schelde en Rijn ridders trachtte in te huren. Daar zullen wel een aantal Walen bij geweest zijn, maar evengoed Brabanders, Limburgers en Duitsers. Uit de Brugse stadsrekeningen blijkt trouwens dat die versterkingen niet op tijd kwamen om aan de Guldensporenslag deel te nemen.
“De Guldensporenslag was een strijd van arm tegen rijk”
Er zijn weinig argumenten te vinden voor de stelling dat de Guldensporenslag een strijd van arm tegen rijk geweest zou zijn.
Er bestonden zeer zeker sociale spanningen in het middeleeuwse Vlaanderen en de Franse koning Filips de Schone maakte daarvan gebruik om aanhangers te werven. De opdeling tussen Fransgezinde leliaards en Vlaamsgezinde liebaarts liep echter dwars door de verschillende beroepsgroepen en soms dwars door families heen.
De Vlamingen op de Groeningekouter vormden niet meteen een voorafspiegeling van de latere ‘Proletarische Brigades’: de bevelhebbers waren allen edellieden en veertig volksleiders werden voor de slag tot ridder geslagen. Wel is het zo dat de overwinning van 1302 de politieke en economische positie van de Vlaamse ambachtslieden versterkte.
“Conscience was een belgicist”
Het klopt dat Conscience de Belgische staat nooit in vraag heeft gesteld. Toen Conscience ‘De Leeuw van Vlaanderen’ schreef, bestond België nog maar acht jaar. Conscience was ervan overtuigd dat het met het nieuwe land nog alle kanten uit kon.
Hij pleitte voor een België dat aansluiting zocht bij het Germaanse Noord-Europa en waarin het Vlaamse element dominant was. Conscience spuwde zijn gal uit tegen Frankrijk, maar nog meer tegen de franskiljons. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1851 kwam hij op als onafhankelijke, Vlaamsgezinde kandidaat. Iemand met een dergelijk palmares als ‘belgicist’ omschrijven, is op zijn zachtst misleidend te noemen.
Niemand heeft ooit beweerd dat de Dampierres flaminganten waren of dat er een rechtstreekse lijn te trekken valt tussen het graafschap Vlaanderen van 1302 en het hedendaagse Vlaanderen. Het verhaal van 11 juli 1302 is echter het verhaal van de revolte van een klein volk, van de strijd van David tegen Goliath, van het schouder aan schouder staan tegenover een gemeenschappelijke bedreiging. Door die symboliek is en blijft ’11 juli’ een goede keuze als nationale feestdag.
Karim Van Overmeire